‘Niet erg je kind soms met vijf euro af te zetten bij de hockeyclub’

Mijntje Donners, KNHB-bestuurslid Tophockey Dames, sprak in een interview met hockey.nl haar ergernis uit over de te betrokken ouders die hun hockeyende kinderen te veel pamperen. Maar waarom doen ouders dat? Hoe moeten ze zich gedragen richting hun kind? En wat willen kinderen? Hockey.nl zoekt het uit. Vandaag deel 3: Koen Breedveld, directeur van het Mulier Instituut en bijzonder hoogleraar Sportsociologie en sportbeleid.

Koen Breedveld

‘Houd je handen in je zakken en je ogen en oren wijd open.’ Het is de belangrijkste tip van Koen Breedveld aan ouders van sportende kinderen. De directeur van het Utrechtse Mulier Instituut vindt dat ouders niet meteen in de bres moeten springen voor hun kroost als het even tegenzit. ‘Zet je voelsprieten uit. Kijk eerst of het wel echt nodig is dat je ingrijpt. Je helpt vaak niet door over het veld te schreeuwen als je kind onrecht wordt aangedaan. Laat hem dat conflict met een trainer, medespeler, scheidsrechter of tegenstander zelf oplossen. Dat kan soms best hard gaan, maar daarvan leert het voor zichzelf opkomen.’

‘We willen als ouders dat het goed gaat met onze zorgvuldig geplande kinderen’

Breedveld constateert dat ouders zich meer bemoeien met hun kinderen dan pakweg twintig jaar geleden. Daaraan liggen diverse oorzaken ten grondslag, stelt hij. De belangrijkste: we nemen veel bewuster kinderen. ‘Kinderen worden tegenwoordig zorgvuldig gepland. We weten precies hoeveel we er willen en wanneer we ze willen. We willen vervolgens dat het goed gaat met die zorgvuldig geplande kinderen en zitten er daarom kort op. In tegenstelling tot vroeger, toen we gezinnen met tien kinderen hadden, kunnen we ze die aandacht ook geven.’

‘In vergelijking met decennia geleden is het niet alleen onveiliger geworden – kijk naar de toename van het verkeer’, betoogt Breedveld. ‘Als er wat misgaat, wordt dat door de (social)media ook breed uitgemeten. Neem het onderzoek naar de korrels op kunstgrasvoetbalvelden. Eén bericht en het hele land is in rep en roer. Of kijk wat er gebeurd na de melding dat enkele binnenspeeltuinen onveilig zouden zijn. Paniek alom. Maar hoe erg zou het eigenlijk zijn als die speeltuinen iets onveiliger zijn? Wij klommen vroeger in bomen en speelden op een vuilnisbelt. Daar was het echt niet overal veilig. Zo leerden we omgaan met onveilige situaties. Een keer vallen is – als het niet heel ernstig is – niet zo’n ramp. Van een schaafwond is nog niemand slechter geworden.’

‘Ouders zijn voor hun kinderen een baken van rust en vertrouwen’

Breedveld moedigt het vergroten van de zelfredzaamheid van kinderen aan, maar juicht tegelijk de betrokkenheid van ouders bij hun sportende kinderen wel toe. ‘Kinderen vinden het prettig als hun ouders interesse tonen. Zij zijn de baken van rust en vertrouwen, waarop ze altijd kunnen terugvallen. Bijvoorbeeld als ze gefrustreerd zijn doordat ze met sport hebben verloren. Je kind élke zaterdag bij de poort van de hockeyclub afzetten met vijf euro, is dus niet verstandig. Maar hoe erg is het om dat af en toe wel te doen? Daar wordt een kind echt niet slechter van. Kinderen hebben ook behoefte aan ruimte, om te ontdekken en te experimenten. Voor ouders is het belangrijk de juiste balans te vinden tussen beschermen en zelf leren. Waar die grens ligt, is per kind afhankelijk.’

‘In deze prestatiesamenleving moeten onze kinderen het eigenlijk beter doen dan wij’

Breedveld, die met het Mulier Instituut onderzoek doet naar alle sociale effecten van sport op de samenleving, constateert dat het voor ouders niet gemakkelijker is geworden. ‘We leven in een prestatiesamenleving. Je moet een goede baan en groot huis hebben, een goed verhaal over jezelf kunnen vertellen en er ook nog eens goed uitzien. Die druk leggen we onszelf als ouders ook op. Onze kinderen moeten het eigenlijk nog beter doen dan wij. Het is bijna ongehoord als een kind naar de mavo gaat. De havo kan nog net, maar eigenlijk moet het naar het vwo. En dan naar de universiteit. In de basis is het niet slecht onszelf en onze kinderen te stimuleren. Daardoor ontwikkelen we ons ook. Maar het risico bestaat dat we onze kinderen gaan overvragen. Ook in het sporten.’

‘We willen dolgraag tegen onze buren zeggen dat het niet uitmaakt hoe goed onze kinderen het doen, maar ondertussen voelt dat heel ongemakkelijk’, vervolgt Breedveld. ‘Wij willen immers het beste voor ons kind. Maar het beste kan ook betekenen dat we genoegen nemen met minder, de lat wat lager leggen. Maar vindt maar eens de juiste balans in deze prestaties-rat race.’

‘Sport kan je status en aanzien geven’

In sport komt daar een complicerende factor bij, schetst Breedveld: ‘De sportwereld is veranderd. Vroeger viel er met bijvoorbeeld hockey geen droog brood te verdienen. Dat je goed kon hockeyen, was vooral leuk. Nu kun je, zelfs in het hockey, veel meer bereiken. Je kunt er een goede boterham mee verdienen. Ook kan sport je status en aanzien geven. Je staat groot in de media. Er staat daardoor voor ouders en voor hun kinderen veel meer op het spel. Dat heeft bij sommige ouders gevolgen voor de verwachtingen van hun kind.’

‘Ik verwacht niet dat de prestatiewedloop de komende jaren minder gaat worden’, besluit Breedveld. ‘Ik zie amper tegenbewegingen. Er zit nog geen rem op. Dat gaat ouders de komende jaren nog veel voor dilemma’s plaatsen.’


Wat vind jij? Praat mee...