De eerste hockeycompetitie

Nu de competitie in de Hoofdklasse ook van start gaat, zullen ruim 500 teams dit weekend tegen elkaar ten strijde trekken. Onze hockeyvoorvaderen zouden met grote ogen naar naar de enorme omvang van de competitie kijken.

Het is bijna 117 jaar geleden dat in Nederland de allereerste hockeycompetitie van start ging met een wedstrijd tussen Haarlem en Velsen op 13 november 1898. Haarlem had weinig moeite met het duel tegen de zoons van de Baron van Tuyll van Serooskerken en het personeel van zijn landgoed. De Velzenaren werden met 12-1 van de mat geveegd.

‘Meneer Van de Poll, zet wat vlugger voor’

De Nederlandse hockeybond was toen amper een maand oud en organiseerde de reguliere competitie tussen 5 clubs:

  • Haarlem (nu Bloemendaal)
  • Den Haag (nu HGC)
  • Velzen (nu ter ziele)
  • Amsterdam (A.H.& B.C.)
  • Zwolle (nu Zwolsche Mixed Hockey Club)

Zwolle trok zich direct weer terug uit de strijd, waardoor uiteindelijk 4 clubs tegen elkaar zouden spelen. Het ging er een stuk minder formeel aan toe dan nu. Een gebrek aan terrein of tenue was geen belemmering om deel te nemen aan de competitie. Teams speelden soms met 9 of 10 spelers in plaats van 11. En de bondspraeses zelf, de heer Van de Poll, tikte als linksbuiten van Haarlem af en toe een gezellig balletje mee met het eerste team. Hij werd door zijn teamgenoten dan wel heel formeel aangesproken: ‘Meneer Van de Pol, zet u wat vlugger voor’.

FullSizeRender-3

‘Strijd om de hegemonie tussen steden’

De competitie speelde zich in die tijd voornamelijk in het westen van het land af. De KNHB betitelt het in een jubileumboek zelf als de ‘strijd om de hegemonie tussen steden’. Die strijd ging aanvankelijk vooral tussen Den Haag en Haarlem. De potjes tegen Velzen en Amsterdam dienden voor eerstgenoemde steden eigenlijk alleen om ‘hun doelgemiddelde wat op te knappen’. Op 29 januari werd na een competitie van krap 3 maanden Den Haag tot allereerste hockeykampioen van Nederland uitgeroepen. Haarlem werd tweede. Amsterdam, dat maar wat aanmodderde zonder thuislocatie, en het team van de baron uit Velzen bungelden achteraan met grote negatieve doelsaldo’s.

Gras dat niet wil groeien

De hockeypioniers van 1898 hadden het lang niet altijd makkelijk. Zo was een vlak speelterrein bij lange na geen vanzelfsprekendheid. In veel gevallen werd een stuk weiland omgetoverd tot hockeyveld, een varkenstal tot kleedkamer en moest iemand aan de slag met krijt om het veld op het gras te tekenen. En zelfs dan was je er nog niet altijd. Amsterdam was in 1909 zielsgelukkig dat hun ‘modder- en kleitijdperk’ was beëindigd met het bemachtigen van hun eigen veld, maar een glad biljartlaken was het beslist niet. Niet alleen wilde het gras niet groeien, de mat was zo bobbelig dat er nauwelijks op te spelen was. Gelukkig was daar blinde hengst Piet (te nukkig voor straatwerk, volgens de annalen van A.H. & B.C. uit 1967), die voor een schijntje werd ingehuurd om het veld plat te walsen. Zijn harde werk was 5 minuten na aanvang van de wedstrijd echter al weer ongedaan gemaakt.

‘Geen enkele verwonding kwam voor’

De omstandigheden waaronder werd gehockeyd waren niet alleen bar en boos, het spel zelf ook. Met grote regelmaat wordt commentaar geleverd op de ruwheid van de sport. Spelers verlieten geregeld gewond het veld. Een wedstrijdverslag uit 1898 meldt dan ook heel opgetogen en enigszins verbaasd dat er geen enkel slachtoffer was gevallen tijdens een oefenwedstrijd tussen Velsen en Haarlem: ‘Ik geloof niet eens een hockeymatch gezien te hebben die zoo weinig bloed kostte, geene enkeling verwonding kwam voor.’

FullSizeRender-1

‘De moeilijke kwestie’

Niet alleen de spelers pionierden. De scheidsrechters ook. De bond betitelt het vinden van scheidsrechters in die tijd ‘de moeilijke kwestie’. Het bleek lastig hockeyers enthousiast te maken voor het vak van arbiter. In de regel leverde de thuisspelende partij een scheidsrechter en twee grensrechters. Ze hadden te maken met een vrij primitief spelreglement en spelers die soms weigerden hun gezag te erkennen. Een scheidsrechter die in 1906 het spel staakt wegens invallende duisternis wordt aan de kant gezet door een speler die aankondigt dan wel zelf te gaan fluiten. De wedstrijd wordt vervolgens gewoon vervolgd tot ze echt geen hand voor ogen meer kunnen zien.

Een glaasje cherry-brandy ter versterking

In die eerste jaren was het speelseizoen heel kort. De competitie startte in november en eindigde al in het vroege voorjaar. Vanaf 1901 komt daar een duidelijk competitiestart bij: de Hockeydag. De afsluiting is in de vorm van een wedstrijd tussen de Kampioenen en de voorloper van het Nederlands Elftal: het ‘All Holland’ team. De Hockeydag was een voorloper van de huidige ABN AMRO cup en gaf alle teams uit de competitie de kans de spierballen alvast te laten rollen. Laat het de inspanningsfysioloog van nu niet horen, maar het was destijds gebruikelijk een ‘glaasje cherry-brandy’ achterover te slaan ‘ter versterking’ bij de laatste speelronde. Vanaf 1909 ontvangen de winnaars van de Hockeydag  ‘zilveren stickjes’.

FullSizeRender-4

Met horten en stoten

Hoewel het enthousiasme van de jonge bond eraf spat, verloopt de groei van de sport in deze periode met horten en stoten. Clubs verdwijnen uit de competitie met dezelfde snelheid als anderen zich aanmelden. Bovendien blijft er buiten het westen van het land lang weinig animo voor hockey. Pas na het succes van de hockeyers op de Olympische Spelen van 1928 én de aanname van de internationale regels, waardoor het spel aanmerkelijk minder ruw wordt, komt er een continue stijgende lijn in het aantal competitiedeelnemers.


1 Reactie

  1. KareldeBeer

    Aandacht voor de grondleggers, dat mag ik wel. Zij hebben toch het pionierswerk verricht waar wij nog van profiteren en dat we verder mogen uitbouwen. Hopelijk wordt dit een vaste rubriek op deze mooie nieuwe site.


Wat vind jij? Praat mee...