Hoe kunnen we als hockeysport groter worden? Een nieuw publiek bereiken? En de neerwaartste spiraal in het ledenaantal tackelen? Die vragen kwamen zaterdag voorbij op het Nationaal Hockeycongres in Utrecht. Wij spraken met drie aanwezige clubs op dit congres. Zij weten het zeker: ze moeten de boer op.
Een sloot aan cijfers kwam voorbij aan de honderden hockeybestuurders in het Rabobank-gebouw. Het totaal aantal hockeyleden is net als vorig jaar gedaald. Voor het eerst sinds jaren zijn er minder dan 260.000 hockeyers in ons land. De jongste jeugd is het grootste zorgenkindje: in de afgelopen vijf jaar liep het aantal in die categorie met bijna achttien procent terug. Het zijn getallen die aansluiten bij het thema van het congres: ‘Sportplezier in Nederland Hockeyland – Samen focussen op groei’.
‘Ik schrok wel een beetje van die cijfers’, zegt Jasper Kooijmans, voorzitter van Zwaluwen. ‘Maar ze zijn ook herkenbaar. De laatste jaren komen er bij ons vooral minder jongens hockeyen. Ik zag tijdens de presentatie een statistiekje over de bevolkingsopbouw in Nederland. Het aantal mensen in ons land groeit, maar dat komt vooral door immigranten. De maatschappij verandert in samenstelling en daarmee de hockeydoelgroep ook. Als we als club en sport groter willen worden, kunnen we ons niet meer richten op het traditionele plaatje. De ‘zeven-vinkjes’ zoals de schrijver Joris Luyendijk het ooit noemde. We moeten het beeld veranderen dat we er als sport alleen maar zijn voor die groep. Laten zien dat we voor iedereen een leuke en sociale sport zijn. We moeten meer naar buiten.’
‘Zijn we echt laagdrempelig en toegankelijk?’
Tot dat laatste besef komt ook Albert-Jan Vaartjes, die als lid van de technische commissie van Steenwijk is afgereisd naar Utrecht. ‘We doen best wat aan werving. Hebben met een paar scholen en een aantal vaste aanspreekpunten goed contact. Het zijn plekken waar al veel leden zitten, klassen waar onze sport al best populair is. Maar laten we vooral ook de scholen opzoeken waar hockey minder vanzelfsprekend en bekend is. We roepen wel dat we laagdrempelig en toegankelijk zijn. Zullen ze daar in wijken met veel inwoners met een migratie-achtergrond ook zo over denken?’
‘Als club moeten we ook kijken wat we precies kunnen doen, om die drempel te verlagen. Zijn we goed genoeg op de hoogte van alle regelingen? Kunnen we via subsidies en fondsen meer bieden dan we nu misschien denken? Ik wil zeker onderzoeken wat er mogelijk is. Waarschijnlijk meer dan we nu beseffen. Want natuurlijk mag er bij ons ook wel wat bij. Het gaat nu wat beter, maar er was een jaar dat maar acht kinderen in onze funkeys zaten.’
Bij WTHC Hoorn gaan ze ook nadrukkelijker om zich heenkijken, erkent Hans Veldhorst. Hij is bestuurslid hockeytechnische zaken bij de Noord-Hollandse club. ‘Bij ons is het altijd hard werken geweest om leden te krijgen. Die kwamen nooit vanzelf aanwaaien. De laatste jaren hebben we onze jeugdwerving wat meer structuur gegeven. Daardoor blijven er meer kinderen hangen. Maar ja, de aanwas komt vaak wel uit de bekende hoeken. Daar kunnen we stappen in maken. We schuren met onze club aan tegen een van de zwakkere wijken van Hoorn. Daar komen bijna geen hockeyers vandaan, terwijl ze wel bij ons in de buurt wonen. We moeten hen meer gaan opzoeken. Dat is nodig als je naar de veranderende bevolking krijgt en het ledenaantal op peil wil houden.’
De religieuze god en de sportgod
Maar Veldhorst denkt verder dan zijn eigen agenda. ‘Als sportclub heb je ook een maatschappelijk belang. Laat maar zien dat we echt openstaan voor groepen die tot nu niets met hockey hebben. De connecties zijn er. Iemand in ons bestuur is welzijnswerker, die heeft dagelijks contact met instanties die zich hiermee bezig houden. We zijn al actief met G-hockey, dus het inclusieve gedachtengoed past wel bij ons. Ik voel ook wel wat voor een Hockeyfoundation-achtige opzet, zoals ze bijvoorbeeld bij HCM in Arnhem al doen.’
Die gedachte leeftijd ook bij Zwaluwen, uit Utrecht. ‘We liggen naast twee multiculturele wijken, maar op zaterdag en zondag zie je dat echt niet terug op de club’, stelt Kooijmans. ‘Daar staan we echt wel voor open. De sport is veranderd. Het is niet meer zo dat iedereen aan de hand van papa en mama meegaat naar het veld. De wensen worden ook anders. Het moet flexibeler. Ik wil bijvoorbeeld weleens kijken naar trimhockey voor jeugdspelers. Dus alleen trainen als je wil, zonder wedstrijdverplichting. Zo’n constructie bieden we nu niet aan.’
Kooijmans heeft al wel een idee hoe hij nieuwe doelgroepen wil bereiken. ‘Die moeten we opzoeken. Meer een afspiegeling van onze omgeving worden. Laten we maar in contact komen met scholen en ook moskeeën in de buurt. We lijken in zekere zin wel op elkaar. Daar geloven ze in een religieuze god, wij geloven in de sportgod. We hebben beiden een plek waar we met elkaar samen komen. Dus op naar de moskee. Why not?’
3 Reacties
robdux
Begin eens met de contributie. Die is bij veel verenigingen erg hoog in vergelijking met voetbal.
SanderVerkeij
Om vervolgens op een nog lagere kwaliteit van trainers en coaches uit te komen. Voor het gros van de leden is de contributie geen enkel probleem. De regeling van het sportfonds moet gewoon veel laagdrempeliger, elk kind moet laagdrempelig kunnen hockeyen. Op lange termijn betaalt dit zich uit. Een gezonde levensstijl aanleren begint op jonge leeftijd. Op termijn betaalt dit zich uit mbt gezondheidszorg maar ook mentale zorg.
j_van_roemburghotmail-com
Ik heb toch vaak (niet alleen bij hockey) flinke bedenkingen bij die wensen tot groei. De ledenaantallen lopen wellicht momenteel iets terug, en het is uiteraard altijd verstandig om in de gaten te houden waardoor dat komt, maar men vergeet uiteraard ook dat hockey vanaf grofweg het jaar 2000 een stormachtige groei heeft doorgemaakt. Met bijna een verdubbeling van het ledenaantal in 15 jaar tijd. Van ca. 135.000 in 2000 naar 220.000 in 2010 en 250.000 in 2015. Altijd maar willen blijven groeien is wellicht ook niet altijd reëel.