Chef blaashallen De Blaey met pensioen: ‘De blaashal veranderde alles’

Ruim twintig jaar lang gaf hij zijn hart aan het zaalhockey, maar daar komt nu een einde aan: KNHB-medewerker Rob de Blaey (68) is met pensioen. Eén van de belangrijkste pijlers in zijn loopbaan was de opmars van de blaashal, die het zaalhockey een enorme boost gaf. ‘Binnen allerlei clubs ontstonden prachtige initiatieven om een blaashal van de grond te krijgen.’

Stralend telt De Blaey op zijn vingers het aantal clubs die vanaf dit seizoen voor het eerst een blaashal in gebruik nemen. ‘GHBS… Groningen… Nijmegen… Venlo…’, somt hij op, terwijl hij elke club uitspreekt alsof hij een klein succes viert. Voor hem geldt: hoe meer hallen de lucht in gaan, hoe groter zijn enthousiasme. ‘Al jaren denk ik: nu is de rek er wel uit. Nu is de limiet van het aantal clubs die zich een blaashal kunnen veroorloven wel bereikt. Maar dan – pop, pop, pop – duiken er toch weer clubs op die er één uit de grond stampen. Het blijft prachtig om te zien.’

Nadat hij meer dan tien jaar lang als onvermoeibare vrijwilliger in het districtsbestuur verantwoordelijk was voor het zaalhockey in Zuid-Holland, trad hij in 2015 in dienst bij de KNHB. Zijn functie: competitieleider veldhockey in Zuid-Holland. ‘Ik zei er toen wel bij: jullie kunnen hoog of laag springen, maar zaalhockey blijf ik er gewoon naast doen’, glimlacht De Blaey, die binnen de KNHB liefkozend bekendstaat als ‘chef blaashallen’.

‘Chef blaashallen’ Rob de Blaey is met pensioen.

Van 0 naar 55 verenigingen met een blaashal

Het zaalhockey bevond zich bij zijn aanstelling nog in een compleet ander tijdperk. Op geen enkele hockeyclub in Nederland stond een blaashal. Blaashallen waren toen nog het domein van de tenniswereld, ver weg van de hockeyvelden. Nog meer dan tegenwoordig was het vinden van zaalruimte voor trainingen en wedstrijden een eindeloos gepuzzel.

Vanaf 2015 begon het landschap langzaam te bewegen. Kampong en Fletiomare waren de pioniers die hun eerste blaashal met open armen verwelkomden. Vanaf 2016 dook De Blaey met hart en ziel in deze snel opkomende wereld, toen hij bij HGC, Zoetermeer en Cartouche over de schouders meekeek terwijl zij ook een blaashal aanschaften. Het duurde niet lang voordat hij inzag dat dit een revolutie teweeg kon brengen.

De Blaey: ‘Met een blaashal wordt het plannen van trainingsuren natuurlijk ineens een stuk gemakkelijker… Kinderen kunnen gewoon lekker op de fiets naar de club komen, in plaats van dat ouders van hot naar her moeten rijden op de meest onmogelijke tijdstippen… Het clubleven blijft ook in de winter sprankelen en bruisen… De extra barinkomsten helpen de club een handje… Voor mij was de blaashal al snel het ei van Columbus.’

Een kleine tien jaar later liegen de resultaten er niet om. Komende winter staat de teller op liefst 55 verenigingen met een blaashal, met 120 velden. Nog steeds groeit dat aantal elk jaar, een duidelijk teken dat de trend nog lang niet ten einde is. Ongeveer één op de zes clubs speelt inmiddels in een blaashal op het eigen complex. Ook voor volgend jaar zijn er alweer zeven verenigingen die zich serieus aan het oriënteren zijn. Kortom: de blaashal is inmiddels een onmisbaar onderdeel van het Nederlandse zaalhockey.

De blaashal van Basko. Foto: Basko

Er groeit een generatie op voor wie zaalhockey vanzelfsprekend is Rob de Blaey

De Blaey: ‘De toegenomen zaalcapaciteit hebben we niet zozeer benut om per competitie meer wedstrijden te plannen, maar vooral om zoveel mogelijk jeugd de zaal in te krijgen. En dat is ruimschoots gelukt. Bij de jeugd zijn er inmiddels zelfs méér zaal- dan veldteams, deels omdat verschillende teams in de zaal worden opgesplitst. Je ziet meteen aan de kinderen hoezeer ze van zaalhockey genieten. De snelheid, de dynamiek, de balken, de akoestiek – ze vinden het helemaal geweldig. Bovendien stimuleert zaalhockey ook de hockeyontwikkeling. Mede dankzij dat enthousiasme nemen steeds meer clubs het zaalseizoen standaard op in hun lidmaatschap. Er groeit een generatie op voor wie zaalhockey vanzelfsprekend is.’

Lang niet elke club heeft de financiële middelen om een blaashal te kunnen bekostigen. Voor een blaashal tik je al snel vijfenhalve ton af. Om zo’n investering binnen circa vijftien jaar terug te verdienen, moet een club voldoende leden hebben die zaalcontributie betalen. Als vuistregel hanteert De Blaey dat een club minstens duizend leden nodig heeft om een blaashal rendabel te maken.

Toch zijn er genoeg clubs met minder dan duizend leden die het voor elkaar hebben gekregen een blaashal te realiseren. Zo financierde de gemeente Haarlem de blaashal die op het complex van Saxenburg staat, omdat de beschikbare zaalcapaciteit steeds krapper werd door onder meer de groei van de lokale basketbalvereniging. Ook andere clubs, zoals Alliance, Zoetermeer en Roomburg, kregen in meer of mindere mate steun van de gemeente. AMVJ nam de hal over die op het complex stond van hockeyclub Amstelveen, dat niet meer bestaat.

 

Dit bericht op Instagram bekijken

 

Een bericht gedeeld door GHBS Groningen (@ghbsgroningen)

De komst van een blaashal zorgt binnen clubs vaak voor een golf van saamhorigheid Rob de Blaey

De Blaey: ‘Binnen allerlei clubs zijn prachtige initiatieven ontstaan om een blaashal van de grond te krijgen. Het is onvoorstelbaar hoeveel mensen zich bij de clubs met hart en ziel inzetten om dit voor elkaar te krijgen. De komst van een blaashal zorgt binnen clubs vaak voor een golf van saamhorigheid. Bovendien zijn deze mensen bereid om ook andere clubs te helpen en hun kennis met hen te delen. Er bestaat een groepsapp waarin bijna alle clubs met een blaashal vertegenwoordigd zijn.’

Tegelijkertijd is er nog terrein te winnen, stelt De Blaey. Nog steeds zijn er clubs met ruim duizend leden die het financieel zouden kunnen bolwerken, maar de sprong naar een eigen blaashal niet durven te maken. Soms vertragen lokale overheden de plannen door de omgevingsvergunning uit te stellen, zoals nu het geval is in Amsterdam. Daarnaast blijft Zuid-Nederland duidelijk achter in het aantal blaashallen in verhouding tot het aantal grote verenigingen daar.

‘Zuid-Nederland is het enige district waar clubs zelf zalen moeten huren voor de competitie. Het lukt niet altijd om voor alle teams voldoende uren te reserveren, waardoor sommige teams buiten de boot vallen. Het is toch zonde dat niet iedereen die wil zaalhockeyen ook kán zaalhockeyen? Daardoor verschilt de zaalhockeybeleving daar van die in andere delen van het land. Dat kan meespelen in het achterblijven van het aantal blaashallen. Al zijn er gelukkig in Zuid-Nederland al meerdere clubs met een blaashal en komen daar volgend jaar naar verwachting nog enkele bij.’

De blaashal van Schiedam. Foto: Schiedam

‘Blaashal gaf zaalhockey een boost’

Verder maakt hij zich zorgen over de forse bezuinigingen op de BOSA-regeling, de subsidie die is bedoeld om sportverenigingen te stimuleren te investeren in sportaccommodaties. Het budget voor heel Nederland wordt bijna gehalveerd: van 74 miljoen naar slechts 43,5 miljoen euro. Als gevolg daarvan kunnen mogelijk minder hockeyclubs nog gebruikmaken van deze subsidie om een eigen blaashal te realiseren.

Hoe groot de impact ook wordt: De Blaey weet dat hij het moet loslaten. ‘Ik hoop dat clubs zich hierdoor niet laten ontmoedigen en blijven investeren in een blaashal, mits het financieel haalbaar blijft. Het is indrukwekkend hoe de blaashal het hele zaalhockeylandschap een boost heeft gegeven. Mijn wens is dat het zaalhockey nog lange tijd profiteert van deze vooruitgang.’


1 Reactie

  1. hugovonaesch

    Mooi om deze groei te zien en dat met name bij de jeugd het enthousiasme groot is en blijft. Eens dat de blaashallen meer mogelijkheden. Hoop dat dit er toe leidt dat ook de voorbeelden voor het zaalhockey in de vorm van EK’s en WK’s weer door de KNHB omarmd worden.


Wat vind jij? Praat mee...