Een ode aan Constantijn Jonker

Vrij geruisloos, tussen het geweld van de Ellens, Naomi’s en Maartjes van deze wereld, passeerde het besluit van Constantijn Jonker om te stoppen met Oranje. Hij kreeg op dit podium ook geen vijftal ‘Anekdotes’ van anderen om zijn interlandcarrière te eren. Toch verdient het Goudhaantje van Kampong dat nooit een Goudhaantje werd bij Oranje zijn eigen ode.

Alles in het leven draait om timing. En dat staat niet alleen in de goed verkochte boekjes van de Braziliaanse schrijver Paolo Coelho. Op het moment dat Constantijn Jonker definitief niet meeging naar Rio de Janeiro als lid van de zestienkoppige olympische selectie, maar als reserve, maakte hij in een oefeninterland vier doelpunten tegen Ierland. Nederland won, met 5-0. Tsja.

Tien jaar eerder: ‘Die jongen doet echt helemaal niets op de training. Echt, zoveel talent. Maar hij doet niets’. Paul Robbert Lankhout – dan assistent bij Kampong – vertelde het om Jonker af te serveren als notoire luilak. Ik geloofde hem niet helemaal. Met Hurley Heren 1 – waar ik toen speelde – kregen we videobeelden te zien van de gevaarlijke spelers van Kampong. Ik zie een piepjonge middenvelder met krullen, die vier, vijf man voorbij wandelt vanaf de rechterzijlijn en dan de rust bewaart om de bal met zijn backhand laag tegen de zijplank te plaatsen. Als hij niets zou doen, zou hij niet zoveel goals maken als jonkie. Maar een ‘werker’, nee dat is hij niet. Het was zo’n natuurlijke actie die niemand van ons team zou kunnen maken. We werden er bang van.

Een Taco van den Honert. Een Floris Evers.

Jonker is vergroeid met bal en stick. Zijn rechterarm mondt uit in een hockeykrul. Een Taco van den Honert. Een Floris Evers. Niet snel, maar met de geslaagde solo als handelsmerk. Al snel komt hij in Oranje. Dan een tijd niet – ook op eigen initiatief. Maar als Jonker gas geeft, zit hij in de selectie voor het WK in Den Haag. De natuurlijke rondingen van zijn lichaam zijn dan bijna verruild voor een sixpack.

Maar vanaf de tribune zie ik wat iedereen ook ziet. Dat Jonker niet echt een grote rol speelt op internationaal niveau. De lijm die hij normaal bij Kampong op zijn stick heeft zitten, kleeft wat minder op hoger niveau. Hij krijgt soms de bal met veel ruimte voor zich, maar dan doet hij er weinig mee. Heel hard naar voren rennen is niet zijn specialiteit. Echt geschikt is Jonker als hockey gespeeld wordt op een kluitje. Met heel weinig ruimte. Hij moet pas in het 23-metergebied de bal krijgen. Hij is de koning van de tweede paal. In de kleine ruimte glorieert de hockeyer Jonker en dribbelt-ie zich naar het paradijs.

Maar in het internationale powerhockey op strakke nylon velden, waar ook minder getalenteerde maar krachtigere types met een kunststof stick een bal kunnen aannemen en wél hard naar voren rennen, onderscheidt Jonker zich minder. Als hockey op zand zou worden gespeeld. Of in de modder. Of op beton. Of op gravel. Of op straat. Of op echt gras. Of alleen in Pakistan en in India. Als buitenspel nog zou bestaan en de ruimtes kleiner waren. Als we allemaal nog met houten sticks hockeyden, die we elke week met tweecomponenten lijm zouden behandelen. Dan was ‘Connie’ de beste hockeyer van de wereld.

Uitstervend ras op de hockeyvelden

Eigenlijk is Jonker tien jaar te laat geboren. Hij – de tovenaar op de vierkante meter – is een uitstervend ras op de hockeyvelden. Vermoord door de flats en coaches met headsets op die geïnteresseerd zijn in hoe goed Jonker mee kan verdedigen en hoe hij z’n verdediger ‘aanloopt’. In een bochtje of toch recht op de man af.

Gelukkig is er clubhockey. Daar is Constantijn Jonker wel het Goudhaantje. Daar scoort hij op een 3-3 stand tegen landskampioen Oranje Zwart op de vrijdagavond in de laatste minuut vanaf de achterlijn een onmogelijke backhand. Schiet hij Kampong Europa in. Daar, aan de Laan van Maarschalkerweerd, op de plek waar hij leerde hockeyen en nooit meer wegging. Daar is hij op zijn plek. Daar is hij altijd belangrijk. Daar is de lijm op zijn stick oerkrachtig en rijgt hij, jaar in jaar uit, de velddoelpunten aaneen.

Connie. Blijf daar nog lang hockeyen. Het liefst in Heren 1. En anders bij de veteranen. Daar vind je je natuurlijke habitat snel weer terug. Als het lichaam tegen begint te sputteren. Als kracht en snelheid vervagen. Wat blijft er dan nog over? Jouw dribbel en je gevoel voor positie.

Ga dus kijken in Utrecht. Hij speelt met rugnummer 10, het rugnummer waar elke jongen van droomt (In Oranje speelde je met rugnummer 27). Je herkent hem snel, want hij verliest nooit de bal. De bescheiden Constantijn Jonker. Connie voor teamgenoten en fans. Een sieraad. Dank voor alles wat je het Nederlands Elftal hebt gegeven. Laat de jeugd elk weekend zien hoe hockey eigenlijk gespeeld moet worden.

Met gevoel.

P.S. Ondanks bovenstaand betoog benieuwd hoe je het had gedaan in Rio. Had jij op kunnen staan tegen België? De ban gebroken? Zoals je bij Kampong zo vaak doet? Het enige wat ik me kan herinneren van Rio is die foto van die enorme sixpack en dat smalle koppie. Helemaal het schompes getraind en bizar veel aan de gewichten gehangen. In ruil daarvoor mocht je naar de openingsceremonie en zag je vanaf de tribune hoe jouw vervangers weinig scoorden. Weet je wat raar blijft: 0,42. Dat is jouw moyenne in Oranje. 39 doelpunten in 93 interlands. Dat is beter dan bovenstaand verhaal doet suggereren. Tsja.


1 Reactie

  1. Derrick Bijker

    Prachtig stuk Sander! Respect voor Jonker.


Wat vind jij? Praat mee...