Het zaalwonder van 2015, deel 1: De weg naar Leipzig

Ze schreven hockeygeschiedenis, exact tien jaar geleden. Waren als zaalhockey-internationals te zien op Studio Sport omdat ze als eerste Nederlandse mannenploeg het WK indoor wonnen. Met spits Robbert van de Peppel, aanvoerder Robert Tigges en keeper Laurens Goedegebuure, drie helden van toen, blikken we in twee delen terug op dat zaalwonder. Vandaag deel 1: de weg naar Leipzig.

‘Zie je Mirco Pruyser hier, met zijn korte stekeltjeshaar? Hij lijkt wel op een jonge Michael van Gerwen!’

De drie WK-winnaars schateren het uit. De ene na de andere oude teamfoto wordt tevoorschijn getoverd in de grote zaal van het Topsportcentrum van Almere. Ze hebben op verzoek wat zaalspullen meegenomen. Medailles, shirts en oude artikelen. ‘Wat een ontzettend lelijk ding is het eigenlijk’, zegt Goedegebuure over zijn gouden plak. ‘Ze hebben er een sticker opgeplakt van het toernooi. Alsof ze de echte medaille waren vergeten. Ik liet ‘m gisteren aan mijn kinderen zien en die waren bijna teleurgesteld. “Papa, is dit dan wat je krijgt?” 

Van de Peppel: ‘Niet normaal. Alsof-ie van de kermis komt. Ik moest mijn medaille even zoeken. Die lag in de bak met alle prijzen van Laurien (zijn vrouw, oud-international Leurink, red.). Die heeft er een stuk of vijftig. Ik twaalf of zo, inclusief de prijsjes met Laren Jongens D1.’

Van links naar rechts: Van de Peppel. Goedegebuure en Tigges met een oud artikel over hun zaalsucces in hun handen. Foto: Willem Vernes

Tigges houdt ondertussen een shirt vast. ‘Dat zat megastrak. Veel te getailleerd, met een heel irritant elastiek aan de onderkant. Tijdens het WK was ik net over de dertig. Kreeg ik heel voorzichtig al een klein pensje. Die floepte er op een gegeven moment onderuit, toen ik een corner pushte. Ik ben bang dat daar ook nog een foto van is. Het was echt geen gezicht.’

Goedegebuure: ‘Mijn keepersshirt was juist veel en veel te groot. Ik paste hem toen niet. Nu wel, haha.’

We hebben hier heel veel getoept. De traditie is dat de verliezer een opdracht krijgt. Daardoor gebeurde het geregeld dat iemand tussen twee trainingen door met een balk op z’n rug over de tribunes liep Robert Tigges

De wereldkampioenen hebben we bij elkaar gebracht op een logische en voor hen nostalgische plek. Almere was de vaste trainingslocatie van de Oranje zaalploeg. ‘We kennen echt elk hoekje van deze zaal’, stelt Tigges. 

‘Als je hier aankwam, was het altijd de vraag of de hal open was. Was je vroeg, stond je buiten te koukleumen. Koffie was er pas in de pauze.’ Hij wijst naar de hoeken van de zaal: ‘Daar hingen we achter de gordijnen om ballen te zoeken. En we hebben hier heel veel getoept. Weet je wel, dat kaartspelletje. De traditie is dat de verliezer een opdracht krijgt. Dus daardoor gebeurde het geregeld dat iemand tussen twee trainingen door met een balk op z’n rug over de tribunes liep. Ik kan me herinneren dat Teun Rohof dat overkwam En Max Sweering.’  

Tigges pusht een corner in het verfoeide, getailleerde shirt. Foto: Koen Suyk

Zaaltraining met veldsticks

Elke winter keerden ze terug naar Almere, waar ’s ochtends al om acht uur de balken werd gelegd. Daar werd de basis gevormd voor het latere zaalsucces. Maar de weg daarnaartoe was behoorlijk hobbelig. Het nieuwe zaaltijdperk van Oranje begint bij de aanstelling van bondscoach Robin Rösch, eind 2006. Een Duitser, bij wie het zaalhockey in het bloed zat. ‘Tot dat moment was er amper continuïteit’, aldus Tigges.

‘Internationaal waren we gedegradeerd naar de B-groep. Je kon aan de selectie meedoen als je uit Jong Oranje kwam en tijd had. Dat gold ook voor mij. Ik had een zaalstick, omdat we bij Rotterdam vrij serieus zaalhockeyden. Maar er waren ook jongens die in de zaal stonden met hun veldstick of een zaalstick moesten lenen.’

De bestickerde gouden medaille. Foto: Willem Vernes

Hard lachend: ‘Jongens, jullie kennen het verhaal van de eerste training onder Robin toch wel? Toen waren er niet eens zaalballen. Kwamen die zware kookaburra-ballen uit de tas in de Olympos-hal in Utrecht. Een aantal jongens van ons ging daarmee slepen. Sloeg helemaal nergens op. Vanaf dat moment kon het alleen maar beter. Gelukkig werd het met Robin wat serieuzer. Kwamen er jongens in het team die echt konden en wilden zaalhockeyen. Het bleef onderdeel van de opleiding naar Oranje, maar het werd minder vrijblijvend.’  

Dat leverde al snel succes op. In het eerste toernooi onder Rösch – het EK in 2008 in Kopenhagen – promoveerden de zaalmannen meteen naar de hoogste groep. Een bijzondere prijs, omdat het volgende Europees kampioenschap -van 2010 – in Almere werd gehouden. ‘Hier dus’, onderstreept Van de Peppel nog maar eens, met de blik op het veld. De spits was er net als Tigges in Kopenhagen al bij. ‘Daar zat honderd man op de tribune, als je geluk had. Dat was in Almere wel anders. Het was hier helemaal vol, een paar duizend man. Als je hier scoorde, voelde je je opeens een held als zaalspeler. Hadden we allemaal nog nooit meegemaakt. En dan werden we ook nog derde. Ook tot onze eigen verbazing. Voor het eerst had ik het idee dat zaalhockey leefde.’

Het bronzen team op het EK van 2010 in Almere. Foto: Frank Reelick

Goedegebuure: ‘Ik trainde in die periode al wel mee. Maar speelde nog geen toernooi. Ben wat wedstrijden gaan kijken. Het was in the middle of nowhere, maar het was te gek. Dit wilde ik ook, al was het voor mij eerst ook een springplank om na Jong Oranje in beeld te blijven voor de Nederlandse veldploeg. Maar ik merkte ook dat het een hechte, mooie groep was. Gasten die het niet als bijzaak zagen, maar er in september alweer naar uitkeken om de zaal in de gaan.’

Een jaar na de zaalboost van Almere volgde het WK in Poznan, waar Nederland vijfde werd. Goedegebuure: ’Dat was voor toen prima. Ik weet nog dat we daarna met een groep bij elkaar zaten, met Robin. Daar waren wij alle drie bij. Rohof ook. De bedoeling was om die kern bij elkaar te houden en er nog een schepje bovenop te doen. Vaker op trainingskamp naar Duitsland gaan, waar natuurlijk het beste zaalhockey werd gespeeld.’  Tigges: ‘Daar hadden we ook steeds meer te zoeken. In die begintijd verloren met 11-2 van een ploeg uit de Tweede Bundesliga. Drie jaar later speelden we gelijk tegen Rot-Weiss Köln, toen de beste ploeg van Duitsland.’

Een dagvergoeding van veertig euro

Van de Peppel: ‘Tijdens dat WK in Polen kwamen we voor het eerst een beetje in de buurt van toplanden zoals Duitsland en Oostenrijk, al konden we nog niet de hele wedstrijd meekomen.’ Lachend: ‘Maar toen hadden we totaal niet verwacht dat we ooit wereldkampioen zouden worden.’

Tigges: ‘We kregen betaald. Op onze manier. Er was een dagvergoeding.  Dat was iets van veertig euro. Plus een kilometervergoeding en een broodje. Dus ja, het was liefhebberij. Maar het voelt niet alsof we er veel heel om moesten laten. We hebben zoveel lol gehad. Stonden we ’s ochtends in alle vroegte hier te rennen tegen elkaar. Champions League-sprints noemden we dat. Zo hard als je kan. We hadden ook Eredivisie-sprints, als het minder snel moest.’ ‘Ik zat toen al in de Keuken Kampioen Divisie’, lacht Goedegebuure. 

Van de Peppel op het WK zaal van 2011 in Poznan. Foto: Frank Uijlenbroek

Geen Jeroen Hertzberger, wel Lars Balk

Tigges: ‘Als zaalspeler is het altijd vechten tegen de bierkaai. Krijg je jaarlijks de bekende vragen: waarom doe je dit? Waarom steek je er zoveel tijd in?’ Van de Peppel: ‘Omdat we het allemaal fokking mooi vonden. We bouwden wat met elkaar op. Het hielp natuurlijk ook wel dat Robin uiteindelijk bijna tien jaar heeft gecoacht. Het is lastig om verder te komen als je steeds een ander voor de groep hebt staan.’

Na Poznan volgden de EK’s van Leipzig (4e) en Wenen (5e). De Oranjemannen waren een vaste waarde geworden in de subtop, maar maakten het de gevestigde orde nog steeds niet echt moeilijk. ‘Naast die vaste kern was het telkens wisselend wie we mee mochten nemen’, zegt Tigges. ‘Veldinternationals als Marcel Balkestein en Jeroen Hertzberger wilden wel meedoen aan een toernooi, maar dat kon niet omdat ze dan met hun Nederlands elftal op stage moesten naar Zuid-Afrika. Elke winter was het de vraag in welke vijver we mochten vissen. Op het gewonnen WK mochten we bijvoorbeeld Lars Balk en Bjorn Kellerman meenemen, die toen al tegen het grote Oranje aanhingen. Dat maakt wel een groot verschil.’ 

Olympisch kampioen Balk en EK-winnaar Kellerman maakten later nog furore op het veld bij Oranje. ‘Maar voor ons drie was dit het hoogste podium’, concludeert Goedegebuure. ‘Dit was ons Nederlands elftal. Zo beleefden we het. We deden er alles aan. Het was waanzinnig. Ook zonder media-aandacht.’ 

Maar die aandacht veranderde dus in 2015, in Leipzig. Daarover meer in het tweede deel van deze terugblik. 


Wat vind jij? Praat mee...