Met Pirmin terug naar Parijs: ‘Hier is mijn leven veranderd’

De mooiste successen van 2024 werden gevierd in Parijs. In het stadion Yves-du-Manoir om precies te zijn. Met shoot-out-killer Pirmin Blaak keerden we terug naar de plek waar Oranje dubbelgoud won op de Olympische Spelen. ‘Er zou een mooi, groot, gouden kruis mogen komen. Voor ons. Voor het Nederlands elftal.’

‘Jongens. Het hek staat open. We kunnen erheen. Naar de holy ground.’

De blijdschap van Blaak knalt door de straten van Colombes. Het voorstadje van Parijs, dat voor eeuwig is verbonden aan Nederland Hockeyland. Want hier gebeurde het, afgelopen zomer. Op 8 en 9 augustus. Dit was de plek die veranderde in een oranje zee. In een hossende massa vol Snollebollekes-muziek, hockeyshirts, én – we hebben ze echt gezien – tuinbroeken met leeuwenstaarten.

Van die gekte is een week voor kerst natuurlijk allang geen sprake meer. Sterker nog: we – de driekoppige hockey.nl-crew en Blaak – hebben dikke mazzel dat we het terrein op kunnen. Want ‘Yves’, zoals het stadion sinds de zomer liefkozend wordt genoemd, wordt verbouwd. Alleen de hoofdtribune is nog over, de andere drie zijn verdwenen. Van het iconisch geworden hockeyveld is al helemaal niets meer te zien. De blauwe mat is eruit gesloopt en maakt binnenkort plaats voor een grasveld voor omniclub Racing Club de France. De goals blijken te zijn verhuisd naar een trainingsveld, verderop het complex. Alleen om de sproeiers zit nog een randje van het olympische waterveld. Wat overblijft is een knalharde laag asfalt met daaromheen grind.

Blaak loopt het complex van stadion Yves-du-Manoir. Foto: Willem Vernes

Op het heilige asfalt

Het maakt Blaak allemaal weinig uit. Hij is voor de eerste keer terug op de plek waar hij in de zomer een onvergetelijke hockeyheld werd. Drie shoot-outs stopte hij in de olympische finale, zijn laatste wedstrijd als international. En dat wil-ie weten ook. Met Freek Vonk-achtig enthousiasme loopt hij met zijn TeamNL-jack aan door de blubber op het terrein. Door het hek, dat eigenlijk bestemd is voor bouwverkeer. Meteen pakt hij zijn telefoon, filmt de omgeving en gooit de beelden op Instagram. ‘Dit wil iedereen van de selectie zien. Ongelooflijk om hier weer te zijn, al is het natuurlijk wel jammer dat het veld weg is.’

Hij klimt op de tribunes, loopt daarna met verbazing langs het hek dat langs het veld is gezet. En ook de deur in dát hek kan open. De eerste reactie op z’n post is dan trouwens al binnen, van een verwonderde Jip Janssen. Blaak loopt het asfalt op, zijn olympisch shirt over zijn schouder geslagen. Zwaait met zijn stick naar het publiek, alsof het stadion afgeladen vol zit. ‘Dankjewel Yves’, klinkt het zachtjes. Hij stiefelt richting dé plek. In de hoek van het stadion. Daar waar het team hem in de armen vloog na de winnende shoot-out van Duco Telgenkamp in de finale tegen Duitsland. Onvergetelijke beelden, die hij nog talloze keren op YouTube voorbij zag komen.

‘Hier was het’, zegt Blaak, tegenwoordig keepend bij het Belgische Braxgata, zonder een spoortje twijfel. Voor de foto’s heeft hij zijn helm even opgezet. ‘In dit hoekje keek ik naar die laatste shoot-out. Ik moest hier blijven staan. Tegen de achterlijn aan. Die kan je nog een beetje zien liggen. Hier lagen mijn shoot-out-spullen. Mijn stick, bidon en een blaadje, waar we zogenaamd allerlei informatie op hadden staan.’ Hij schiet in de lach: ‘Dat was een beetje voor de show, er stond weinig op.’

Blaak doet zijn shoot-out-serie nog eens dunnetjes over. Foto: Willem Vernes

Die magische 8 augustus

Hij kan zijn shoot-outs moeiteloos nadoen. Baalt – als we de film terugdraaien – nog stiekem van de retake die Duitsland kreeg. Hij weet nog exact wat er allemaal gebeurde op die magische 8 augustus. ‘Duco schoot ‘m binnen, liep langs Danneberg, de keeper van Duitsland. Recht voor mij stond de staf, bij de zijlijn. En ondertussen kwamen heel veel gasten mijn kant op. Ik was zelf nog helemaal verbaasd. Was het nou echt gebeurd? Ik twijfelde zelfs ook opeens. Kon niet meer rekenen, helder nadenken.’ 

De herinneringen flitsen aan Blaak voorbij. ‘Jonas de Geus en Thijs van Dam kwamen met mach 80 naar mij toe. Ik dacht nog: die moet ik ontwijken, want we vliegen met elkaar de boarding over. In mijn ooghoek kwam Duco nog van de andere kant. Ik zag Jip Janssen en Justen Blok, die het ook nog niet konden geloven.’ Hij wijst naar de tribunes. ‘Er was alleen maar oranje op de tribunes. Lawaai. Feest. Alle ouders daar rechts in de hoek. De mijne ook.’ 

Hij kijkt naar de grond, die meer weg heeft van een fietspad dan een hockeyveld. ‘Er zou een mooi, groot, gouden kruis mogen komen. Voor ons. Voor het Nederlands elftal.’  

Zo ligt het olympisch hockeystadion er momenteel bij. Foto: Willem Vernes

Naar Ajax en de politie

Nieuwsgierig loopt Blaak langs de hoofdtribune van het stadion, dat meer dan honderd jaar oud is. Hij blijft staan bij een hek dat naar de kleedkamers loopt. ‘Dit vond ik een bijzondere plek. De spelerstunnel. Hele kleine traptreden, die vrij a-relaxed zijn voor een keeper. Met legguards aan kun je daar niet lekker staan. Daar moesten we wachten, in de moordende hitte. Op die plek kom je ook de tegenstander voor het eerst tegen. Deden Australiërs die allemaal in Nederland spelen opeens of ze ons niet meer kenden.’

Blaak kan er natuurlijk met een prachtig gevoel aan terugdenken. Want die Aussies werden verslagen, in de kwartfinale. Via Spanje en dus Duitsland stonden de Oranjemannen voor het eerst in 24 jaar met olympisch goud in handen. Midden op het veld houdt hij even in. ‘Na de ereronde en het feestje in de kleedmaker stonden we hier. op de middenlijn. In een supermooi pak, dat alleen voor de ceremonie was bedoeld. Hier is mijn leven veranderd.’

Blaak met zijn shirt, waarin hij olympisch goud won. Foto: Willem Vernes

Hij is natuurlijk nog steeds clubkeeper. En runt al een tijdje twee hockeybedrijven. ‘Maar sinds Parijs word ik veel vaker herkend op straat. Ik word tegenwoordig gevraagd als spreker. Mocht laatst iets bij de politie vertellen over hoe je om kunt gaan met individuen. Dat hadden ze nooit gedaan als we niet hadden gewonnen. Vorige maand mocht ik met een sponsor drie dagen mee met Ajax naar Spanje.’ Lachend: ‘En dat terwijl ik voor Feyenoord ben. Zonder dollen: je moet ook van deze periode genieten. Want voor je het weet, ben je alweer vergeten.’

‘Dat genieten doen we te weinig, vind ik. We zijn bijna vijf maanden verder. Maar ik ben pas de eerste van onze ploeg die hier terugkomt. Ik kan iedereen van het team aanraden om hetzelfde te doen. En dan het liefst met de ondergaande zon en een pilsje in de hand. Terug naar dit bedevaartsoord, ons hockeymekka. De tribunes zijn weg, ze leggen hier perkjes aan. De omgeving verandert, maar we moeten nooit vergeten wat we hier hebben gedaan.’

Blaak met zijn gouden plak voor de olympische ringen. Foto: Willem Vernes

In het olympisch dorp

Op verzoek van Blaak pakken we een Uber naar het olympisch dorp, op een kwartier rijden van het stadion. Want ook daar liggen dierbare herinneringen van de keeper aan zijn gouden Spelen. In de zomer liepen daar duizenden sporters door elkaar. Werden er – vooral in het begin – selfies gemaakt met sportgrootheden zoals tennissers Rafael Nadal en Carlos Alcaraz. Nu is die plek niet meer dan een verlaten wijk met appartementen. We mogen eigenlijk niet doorlopen, omdat er aan de weg wordt gewerkt. Maar de Franse beveiliger maakt natuurlijk een uitzondering voor een olympisch kampioen. ‘Dan wil ik straks wel met je op de foto.’

Blaak kent de weg nog op z’n duimpje. ‘Hier is de plek waar onze dames stonden te hossen met Willem-Alexander en Máxima. En daar verderop zat de kapper. Was ik natuurlijk vaak te vinden’, grijnst de kale keeper. Hij poseert – natuurlijk – voor de olympische ringen, die nog steeds in het wijkje staan. En staat even stil bij de brug over de Seine. ‘In de ochtend voor de finale stond ik hier met de sportpsycholoog van NOC*NSF. Ik was gespannen. Natuurlijk. Niet alleen voor de finale. Maar ook voor de toekomst. Was dit mijn laatste interland? Wat kwam hierna? Zij zei toen: ‘Niet mee bezig zijn. Je gaat gewoon spelen, zoals je dat zo vaak hebt gedaan. En morgen ben je gewoon weer vader.’

Blaak bij zijn bankje aan de Seine. Foto: Willem Vernes

Papa Pirmin aan de Seine

Hij slikt. ‘Toen brak ik. Nu weer, als ik eraan denk. Op dat moment dacht ik aan mijn zoontje Keje, die nu bijna anderhalf jaar oud is. Ik besefte dat hij zijn vader vaak moest missen in de afgelopen tijd. Ik had privé een pittige tijd achter de rug. Gaf alles op voor de sport. Ook daar dacht ik aan. Want hoe die finale ook zou aflopen, daarna zou het gewone leven weer beginnen.’

‘s Nachts kwam-ie er terug, op zijn plekkie aan de Seine. ‘Ik hoefde niet de hele nacht te zuipen. Ging als een van de eersten terug. Plofte hier neer, met een koffietje in het holst van de nacht. Terwijl de rest nog in de kroegen hing in de stad, tuurde ik hier voor mij uit. Nagenieten en nadenken, in mijn eentje tijdens de zonsopgang.’ 

Hij kijkt over het water: ‘Ik heb besloten dat ik Keje ooit deze plek laat zien. Wil ik met hem hier zitten en naar het stadion. Ik wil meer aandacht aan hem geven. Een betere balans vinden tussen spanning en genieten. Dat moet volgend jaar anders en dat verdient mijn omgeving ook.’ 

‘Maar eh…nu we hier toch zijn. Zullen we nog even naar de Eiffeltoren?’

Blaak voor de Eiffeltoren, die inmiddels is ontdaan van z’n olympische ringen. Foto: Willem Vernes


Wat vind jij? Praat mee...