Thierry Brinkman: ‘Ik word niet blij van een tweede plaats’

Thierry Brinkman is als aanvoerder de leider van het nieuwe Oranje, dat op 14 januari aan het WK in India begint. Het eerste echte meetmoment voor de nieuwe generatie kartrekkers.

Hoe vaak ging het vroeger bij jou thuis over het WK van 1998?
Thierry Brinkman: ‘Nou, dat kwam geregeld ter sprake. Mijn vader (oud-international Jacques, red.) speelde toen natuurlijk mee. Ik weet er zelf weinig van, maar voor hem was dat een uniek toernooi. Niet alleen omdat Nederland won, maar ook omdat het in het voetbalstadion van FC Utrecht was. We hebben er ongetwijfeld foto’s van, maar die liggen waarschijnlijk op zolder.’

Het was ook de laatste keer dat Nederland een WK won.
‘Ik weet het. Dat is een tijd geleden. Wat hebben we in de tussenliggende jaren behaald? Twee keer zilver en twee keer brons? Tsja, het is een gegeven. Het is niet zo dat de succesjaren die mijn vader als speler meemaakte, worden aangehaald motivatie van nu.’

Gaat het nog wel vaak over de appjes, die privé waren bedoeld, maar die je vader na de uitschakeling op de Spelen van Tokio voorlas op tv?
‘Dat is gelukkig een afgesloten verhaal. Voor mij was dat een vervelend moment. We waren toen onderweg naar het vliegveld. Fraai was het niet, al sneeuwde het wel onder bij de ontevredenheid over het resultaat in Tokio. Die berichtjes hadden natuurlijk nooit op tv moeten komen. Bij hem was er ook teleurstelling over onze uitschakeling. Iedereen had meer van de Spelen verwacht, ook mijn vader als een van mijn grootste fans.’

Brinkman tijdens de Pro League in Argentinië. Foto: Worldsportpics/Rodrigo Jaramillo

Is het voor jou dan fijn dat hij minder op tv is tegenwoordig?
‘Van mij mag-ie dat doen hoor. Zoiets als de Oranjezomer, met Johan Derksen en Hélène Hendriks, dat is toch prima? Mijn vader weet ook wel dat het niet handig was om mijn berichtjes voor te lezen. Dat zal echt niet nog een keer gebeuren. Maar hij kan nog steeds goed over hockey praten. Daar hoef ik echt geen toestemming voor te geven.’

Is er voor jou veel veranderd in die afgelopen anderhalf jaar?
‘Heel veel. Als ik het goed heb, gaan er elf jongens mee naar het WK die nog nooit een toernooi hebben gespeeld. Zij zijn allemaal op een plek gekomen waar in Tokio nog een ervaren speler stond. Daardoor is mijn rol ook veranderd. Ik werd opeens een van de meer ervaren spelers. In een van de eerste gesprekken met Jeroen Delmée, die na de Spelen bondscoach werd, heb ik het daarover al gehad. Over een rol als kartrekker.’

Verraste je dat?
‘Eigenlijk niet. Ook in de vorige groep wilde ik leveren, was het niet zo dat ik ‘maar een beetje meedeed’, omdat anderen ouder waren. Die druk legde ik mezelf al op. Ik was al niet meer in de fase waarin ik opkeek naar anderen. Nu waren er zoveel nieuwe gasten, dat het logisch was dat de overgebleven jongens zo’n rol zouden pakken. Na de Spelen zijn we met een groepje gaan zitten om samen na te denken over de komende tijd in Oranje.’

Met bondscoach Jeroen Delmée afgelopen zomer. Foto: Willem Vernes

Hoe ging dat?
‘Ook vrij spontaan. We wilden verder. Niet blijven hangen in het verleden en wat allemaal niet was gelukt. Met een paar jongens hebben we – nog voordat we begonnen onder Delmée – besproken wat wij wilden. Wat voor Nederlands elftal wij wilden zijn.’

Wat kwam daaruit?
‘Allereerst moet ik zeggen dat niet alles anders moest. Zoals ik zei, natuurlijk waren de Spelen een teleurstelling. Maar niet alles van de afgelopen jaren was verkeerd. Op het WK van 2018 klopte alles voor mijn gevoel. Daarna kwam een periodes met ups en downs. Van de verloren halve finale op het EK tegen Spanje (waarin Nederland met 4-0 achterkwam, red.) tot het winnen van het EK in 2021.’

Welke onderwerpen hebben jullie besproken?
‘Over de beleving van het spelletje. Hoe we met elkaar omgingen en met elkaar bezig zijn. Wat we wilden uitstralen in het veld. Wat het spelen voor het Nederlands team voor onszelf betekende. Uiteindelijk stonden twee woorden centraal: gedrag en energie. Daar begint onze identiteit mee.’

Koen Bijen, Thierry Brinkman en Tijmen Reyenga vieren een doelpunt tegen Argentinië tijdens de Pro League in Santiago del Estero. Foto: Worldsportpics/Rodrigo Jaramillo

Constant uitstralen dat je aanstaat, zoals dat vaak wordt gezegd?
‘Precies. Zo stoïcijns mogelijk zijn. Teleurstelling niet laten bestaan. Verlies je de bal, jammer dan. Boeit niet. Herpak je, zo snel mogelijk. Het spel is – zoals Delmée ook vaak gezegd heeft – flink veranderd in de afgelopen jaren. Het is een ‘sprinting game’ geworden, waarin snelheid een grote rol speelt. Daardoor heb je minder tijd. We zijn als aanvallers veel bezig geweest met slaan uit de loop, om maar een voorbeeld te noemen.’

Van die groep nieuwe leiders werd jij de aanvoerder.
‘Dat is natuurlijk een eer, al is dat een cliché. Het past ook bij mijn persoonlijke ontwikkeling. Iets nieuws, wat na een aantal jaar op mijn pad komt. Bij Bloemendaal hoor ik ook bij de leidersgroep, dus het komt ook niet helemaal uit het niets. Ik wil er niet te zwaar over doen, heb immers ook niet alle wijsheid in pacht. Maar ik weet wel wat er nodig is om te presteren als individu en heb ook mijn gedachten over wat we als team willen. Dat mag ik door die rol iets meer uitdragen.’

Moest je wennen?
‘In het begin was het aftasten. Maar op intuïtie kom je toch best ver. Toen ik mijn eerste interland speelde, vond ik het ook fijn dat iemand naar mij toestapte en vooraf wat extra vertrouwen gaf. Zo gaat dat nu ook. Ik ben natuurlijk niet alleen met die band bezig. Ik moet mezelf als speler ook niet vergeten. Ik vind het een teken van goed leiderschap om zelf een hoog niveau te halen. Om te leveren en daarmee anderen goed te laten spelen. Dan heb ik het niet per se over mooie acties en goals. Het kan ook gaan om een bal afpakken in onze eigen cirkel. Aanwezig zijn en spelen met veel intensiteit.’

Brinkman tegenover Agustin Mazzilli van Argentinië. Foto: Worldsportpics/Rodrigo Jaramillo

Volgens jouw clubcoach Rick Mathijssen verandert alles wat je aanraakt in goud.
‘Haha, nou dat valt ook wel weer mee hoor. Ik probeer alles eruit te halen wat erin zit. Ik heb een drang om te slagen in wat ik doe. Nu is dat vooral hockeyen. Ik wil alles eruit halen wat erin zit. Ik ben benieuwd waartoe we met dit team in staat zijn. Daar doe ik echt alles voor.’

Waar blijkt die toewijding uit?
‘Aan het gegeven dat ik nu al focus op de komende zes jaar. In die periode tot de Spelen van Los Angeles wil ik – als dat fysiek lukt natuurlijk – volledig voor het hockey gaan. Ik wil met de huidige groep doortrekken tot dat moment. Ik ben benieuwd waar ons dat kan brengen. Met deze groep kunnen we komende jaren echt successen boeken. Die gedachte prikkelt mij. Waartoe zijn wij met elkaar in staat?’

Waarom zet je die stip aan de horizon zo ver weg?
‘Omdat ik erg geloof in het meerdere jaren bouwen met een collectief. Juist als je lang bij elkaar bent, word je sterker. Dat betekent niet dat we pas in Los Angeles willen oogsten. Maar tot daar doorgaan, is een realistisch doel voor deze groep. Bij Bloemendaal heb ik gezien waartoe dat kan leiden. Daar is de kern van de selectie ook de lange tijd samen en heb ik geleerd hoe je een team smeedt. Door in elkaar te investeren, elkaar van top tot teen te kennen.’

Brinkman tijdens zijn debuut als aanvoerder van Oranje. Foto: Willem Vernes

Is Oranje sterker dan voor de komst van Delmée?
‘Denk ik wel. Dat komt door een verandering in de samenstelling. Andere gasten, andere karakters. Maar nogmaals: dat betekent niet dat het hiervoor allemaal niet klopte.’

Je had het net over oogsten. Wanneer vind je dat jullie het goed hebben gedaan in India?
‘De poulefase mag eigenlijk geen probleem zijn. Nieuw-Zeeland is daarin de sterkste tegenstander, maar ook van die ploeg moeten we winnen als we ons normale niveau halen. De kwartfinale wordt een nieuwe ervaring voor deze groep, waarvan een groot deel nog nooit een knock-outduel heeft gespeeld op een groot toernooi. Als we daar eruitvliegen, ben ik teleurgesteld. Maar als ik eerlijk ben, word ik ook niet blij van een tweede of een derde plaats. Op het vorige WK stonden we ook al op het podium.’

Je gaat dus voor goud. Hoe realistisch is dat?
‘Dat is de vraag van deze winter. Een lastige vraag. Dat we in de zomer zo goed waren waren, geeft nul garanties voor dit WK. Ik hoop dat we dat vrije en onbevangen gevoel kunnen tonen. Niet te veel nadenken. Niet te veel ‘wat als’. Dan kunnen we echt heel ver komen.’

Net zo ver als in 1998?
‘We kunnen van alle wereldtoppers winnen. Dus waarom niet?’


Wat vind jij? Praat mee...