Joost van Geel: ‘Afschaffen bolle kant is aantrekkelijk idee’

Joost van Geel is bezig aan zijn laatste weken als prestatiemanager bij de KNHB. De Groninger gaat vanaf maart aan de slag bij NOC*NSF als zogeheten ‘manager deskundigheid bevordering topsport’, waarin hij de ontwikkeling van nationale bondscoaches begeleidt. Bij de hockeybond was hij de afgelopen zeven jaar vooral verantwoordelijk voor het opleiden van talenten. En daarover gaan de zeven stellingen, die we aan hem voorleggen.

1- Ik merk nog steeds de invloed van de coronaperiode op de ontwikkeling van onze talenten
‘Poeh. Ik denk dat dit klopt. Die tijd van lockdowns en veel thuisblijven heeft er hard ingehakt. Eerst waren die gevolgen ook fysiek te zien. Er was simpelweg minder getraind, dat mocht en kon ook niet in die tijd. We hadden een inhaalslag te maken. Sommige spelers hebben in twee jaar amper wedstrijden gespeeld. Dit gold trouwens voor de hele wereld. Die inhaalslag is gelukt. Je merkt de invloed van die periode nog wel in het gedrag. Het is vaker ieder voor zich, individualistischer en ook voorzichtiger. Een uitdaging is sneller een probleem.’

2- Hockey is een meisjessport geworden
‘Vroeger hadden ze het over hockey met een stokkie. Nu is het hockey in een rokkie. Ja, dit is natuurlijk niet onwaar. De balans tussen vrouwen en mannen in het hockey is schever aan het worden. Ook qua prestaties op het hoogste niveau trouwens. Het is geen geheim dat de jongenslijn bij veel clubs onder druk staat. We proberen de sport voor die doelgroep aantrekkelijker te maken. Stoerder. Met meer actie en spanning. Met velden met meerdere goals en kleinere teams – waardoor je meer balcontacten per speler hebt – maken we de sport voor jonge teams al aantrekkelijker. Hockey5s speelt daaraan ook een goede rol. We mogen daar nog wel wat extremer en laagdrempeler in worden, vind ik. Ik ben best benieuwd of onze sport toegankelijker wordt, als je de bolle kant afschaft. Dat vind ik een aantrekkelijk idee, dat voor meer mogelijkheden zorgt. Ooit is bedacht dat een stick met één platte kant minder gevaarlijk is. Maar met alle backhand-technieken is die gedachte veel minder relevant. Bij zo’n verandering is het nog makkelijker om mee te doen, een grotere doelgroep te bereiken en deze stelling hopelijk een beetje bij te draaien.

Van Geel als zaalbondscoach. Foto: Koen Suyk

3- Zaalhockey is een onmisbaar element in de vorming van een tophockeyer
‘Ha, die kon ik als oud-zaalbondscoach natuurlijk verwachten. We hebben hele mooie jaren met de Oranje-teams gehad in de zaal. Maar onmisbaar is dat stukje niet op weg naar het tophockeyer-zijn. In de jeugd draagt het bij aan de ontwikkeling. De voordelen zijn bekend: het is goed voor de basistechniek en wendbaarheid. Een mooie manier om de koudere wintermaanden te besteden. Maar als je kijkt naar de spelers die ons gaan vertegenwoordigen op WK’s en de Olympische Spelen, dan is zaalhockey geen onmisbare factor. Zij krijgen in hun nationale teams al heel veel aandacht en hebben een kalender die behoorlijk gevuld is, ook zonder de zaal.’

4- Het niveau van de nationale jeugdteams is de laatste jaren gestegen
‘Dat denk ik wel. Als ik kijk naar de afgelopen zeven jaar, dan zijn we bij de meiden de aanvoerder van de top gebleven. Toen ik in 2017 begon, waren we de benchmark. De graadmeter voor de rest. Dat zijn we nu nog steeds. Het is mooi dat we daar amper verval in hebben gehad. Onbetwist de nummer één zijn. Bij de jongens hebben we terrein gewonnen. Er is in de afgelopen jaren meer de nadruk gelegd op gedrag en fysieke ontwikkeling. Dat is ook nodig om mee te komen in de internationale top. Dat betekent niet dat we kinderen alleen maar de sportschool insturen. Wel dat dit deel een structurele plek heeft gekregen in het programma en dat jongens bewuster bezig zijn met hun houding en gedrag in en buiten het veld. Het stellen van doelen, het monitoren daarvan en elkaar daarop aanspreken is daarin een rode draad.

En ja, het was mooi geweest als deze groei ook zichtbaar was geweest, qua resultaat, op de laatste WK’s van Jong Oranje. Dat ze twee keer vijfde werden, maar goed genoeg waren voor de top-vier is natuurlijk heel zonde. Ze waren er in hun kwartfinales heel erg dichtbij.’ 

Van Geel als prestatiemanager op de tribune bij de nationale Meisjes Onder 16-ploeg. Foto: Willem Vernes

5- Het is logisch dat jonge sporters hun studie voor een jaar stopzetten in aanloop naar een toernooi
‘Dat gebeurt. Maar logisch vind ik het niet. Het is absoluut geen voorwaarde vanuit ons als bond. Laat dat duidelijk zijn. Sterker nog: we stimuleren talenten juist om naast het hockey ook te werken of te studeren. Af en toe een andere omgeving kan juist heel verfrissend werken. We besteden veel tijd aan die duale opleiding, de combinatie van sport en school. Daarin gaat het altijd om het belang van de hockeyer. Wat heeft hij of zij nodig? Wat is het beste voor nu, maar ook voor later? Als ‘topsportopvoeders’ begeleiden we talenten daarin in hun keuzes. Maar die hoeven dus niet te leiden tot het pauzeren van ‘dat wat ze buiten het hockey doen’. Liever niet zelfs, als je het mij persoonlijk vraagt.’

6- Er worden in Nederland te weinig goede verdedigers opgeleid
‘Eens. Maar…er is wel een kentering gaande. Op allerlei vlakken. Bij de Oranjemannen wordt daar hard aan gewerkt, dat heeft bondscoach Jeroen Delmée al duidelijk aangegeven. En ook daaronder krijgt ‘verdedigen’ meer aandacht. We blijven daarin inzetten op snel en creatief hockeyen, maar ook vanuit een solide verdediging. Bij de nationale herenteams is dat gewoon nodig om wedstrijden te winnen. Anders ben je te kwetsbaar. Bij de dames ligt dat wat anders. Daar is de overmacht geregeld zo groot, dat je – zoals Paul van Ass ook graag wil – vol inzet op de aanval.’

Van Geel met Max Caldas (toenmalig bondscoach) en Stephan Veen (bestuurslid tophockey destijds) in 2019. Foto: Willem Vernes

7- Nederland heeft het grootste aanbod talenten van de hele hockeywereld
‘Kwalitatief zeker. Al gaan we er in ons land weleens aan voorbij dat bijvoorbeeld Engeland uit een nog grotere vijver kan vissen. Op school krijgt hockey daar vaker aandacht dan hier. Maar dan gebeurt het soms ook dat de wiskundeleraar eventjes een hockeytraininkje begeleidt. Het ontbreekt daar geregeld aan sturing om van de massa wat te maken. Met ons clubs- en opleidingssysteem hebben we dat in Nederland beter voor elkaar. Dat lijkt soms een vanzelfsprekendheid, maar stiekem mogen we er wel trots op zijn. Ja, er kan altijd wat beter. Natuurlijk. Ook ik zie graag meer jongens hockeyen en hoop dat we in de mannenlijn meer grote prijzen pakken en dat we ondertussen onze positie in het vrouwenhockey vasthouden. Maar we hoeven echt niet zuur te zijn. Vergeleken met de de rest van de hockeywereld en een heleboel andere sporten, hebben we het best aardig voor elkaar.’

 

 


5 Reacties

  1. jos-van-kimmenaede

    Goed Joost, mooi afsluitend verhaal. Alles succes bij de volgende klus

  2. Eelco Houwink

    Als je zo makkelijk over het afschaffen van bolle kant en het internationaal zaalhockey spreekt, geeft dat vnl. aan dat je in je bestuursfunctie meer een politiek correcte leuteraar dan een (ex-)hockeyer met visie bent. Misschien even mee wachten tot de ijshockeyers de bolle kant ingevoerd hebben, en er dan opeens spijt van krijgen (…) Ik weet niet of dit soort opportunisme internationaal ook speelt, maar ik mis bij de FIH ook rationaliteit op bestuursniveau (waar het gaat om toewijzing van toernooien, de coordinatie tussen internationale en nationale kalenders, de zigzagkoers rond waterloze topvelden etc. etc.) Een volstrekt gebrek aan strategie en richting - juist waar het om de primaire zaken gaat.

  3. michael-boonman

    Goed idee, bij volleybal mag je dan de bal vangen, hands bij voetbal ook afschaffen, bij wielrennen mag je je vasthouden aan auto's, bij handbal mag je de bal schoppen. Het is nog geen 1 april Joost.

  4. robboomsma

    Nog een aantrekkelijker idee, internationaal mee doen met het zaalhockey, en met de hockey5's. Dan heb je 2 snellere spelletjes, wat aantrekkelijker is voor jongens om te spelen.....

  5. robdux

    Er wordt in dit stuk veel aangegeven. Zullen we eerst eens naar de belangrijke dingen kijken? Hoe kunnen we het voor de breedte hockeyers leuker maken? Hoe kunnen we jongens enthousiasmeren voor de hockeysport? Hoe kunnen we zorgen voor een breder acceptabel niveau van regio trainers, districtstrainers en een aantal trainers van de Nederlandse jeugd? (uitzonderingen natuurlijk daargelaten). Moeten we daar de portemonnee voor trekken? Hoe kunnen we het niveau van trainers op verenigingen verhogen, zodat kinderen nog meer plezier beleven aan hockey? Hoe kan de KNHB de communicatie verbeteren? (B.V. zaalhockey, jongste jeugd veranderingen, finales hoofdklasse moesten opeens in Amsterdam, etc).


Wat vind jij? Praat mee...