Bob de Voogd: ‘Plezier staat bij mij voorop’

Bob is de volgende in de rubriek ‘Zonder bal en stick’, waarin de Oranje Heren en Dames openlijk vertellen over hun leven buiten de lijnen. We kennen Bob vooral op het veld en van tv. Maar wie schuilt er achter deze gedreven aanvaller van Oranje Zwart en het Nederlands Team? Bob vertelt...

Geen WK

“Ik was er vorig jaar niet bij op het WK in Den Haag. Dat voelde als een soort leegte. Ik had er geen rekening mee gehouden dat ik zou afvallen. Ik werd heel laat gebeld. Dat was een klap; een verrassing en teleurstelling tegelijkertijd. Toen heb ik mijn ouders gebeld. Mijn moeder reageerde emotioneel, mijn vader is in dit soort dingen relaxed en oprecht.

Ik had een goed seizoen gehad met Oranje Zwart. We waren met goed spel kampioen geworden en we hadden de finale van de EHL gehaald. Ik voelde me in vorm en er zat een stijgende lijn in de prestaties. Natuurlijk zitten er altijd mindere dagen tussen, maar overall dacht ik dat het goed zat.

Vanaf dat telefoontje hield het voor mij even op. Ik heb de jongens nog kort gesproken en succes gewenst. Het toernooi heb ik vervolgens mondjesmaat gevolgd. Het is moeilijk als je een jaar of twee jaar keihard hebt getraind om erbij te zijn. Het is niet dat ik het die anderen niet gunde, maar het was gewoon moeilijk om naar te kijken. Ik ben er wel een dag heen gegaan, tijdens de halve finale. Dat was gezellig met vrienden. Alleen was ik niet gegaan.”

Op mijn manier

“Als jongetje deed ik veel aan watersport. Toen ik voor het eerst op een surfplank stond, wilde ik meteen harder. Op en neer gaan is best leuk, maar je zoekt de grens. Dan ga je heel hard en wil je springen. De eerste keer dat ik ging skiën probeerde ik een salto te maken. Ik viel natuurlijk keihard op m’n hoofd. Maar ook met surfen knalde ik wel eens heel hard op die plank. Toen vond ik dat allemaal leuk, maar vanaf Nederlands B werd het hockey serieuzer en moest ik worden afgeremd. Nu hoeft dat niet meer, ik ben tegenwoordig heel voorzichtig.

Het afgelopen jaar ben ik dingen op mijn eigen manier gaan doen. Zoals deelnemen aan de India league. En meer tijd vrijmaken voor studie. Dat heeft goed uitgepakt. Ik wil niet nog een keer twee jaar lang keihard trainen, daarna Oranje niet halen en me realiseren dat ik er niet eens plezier in heb gehad.”

India

“Soms moet je gewoon wat anders doen om weer die frisheid te krijgen. Ik was al twee keer eerder naar India geweest. Je leert er veel. Met zo’n team in een andere cultuur. Je reist het land door, maakt veel mee en ziet prachtige dingen. Geen moment vroeg ik me af wat ik daar aan het doen was. Je stelt je heel open op voor de Indiase bevolking. En zij vinden het ook weer heel leuk dat wij er zijn.

Ik zat in Lucknow, omdat de club daar het hoogste bod op me had uitgebracht. Het is een grote, maar nogal saaie stad. We hadden het voordeel dat we niet in een gigantisch hotel zaten, maar in een complex met huisjes en een cricketveld. Echt een thuis, zeg maar. Dat vind ik fijn.”

Helmond

“Ik woon alleen, in een bovenwoning in het centrum van Helmond. In deze stad ben ik opgegroeid en ik heb er veel vrienden, die na hun studie in Utrecht of Amsterdam weer zijn teruggekomen. En mijn familie woont er. Als ik van de training terugrijd, dan ga ik ook écht naar huis toe.

Ik vind het fijn om rustig te wonen. Dat is een bewuste keuze. Ik woonde met jongens die in het zesde speelde en van donderdag tot en met zaterdag in de kroeg zaten. Daar zit je niet altijd op te wachten, zeker in een week als deze (trainingsweek voorbereiding EK op Kampong) waarin je bijna iedere dag vroeg op moet en de hele dag moet trainen.

Mijn vrienden komen vaak kijken en volgen me op de voet. De meeste hockeyen zelf ook. De meesten weten wat het is om hard te trainen. Maar niet allemaal. Sommigen denken dat ik op vrijdag gewoon een biertje mee kan drinken als ik zondag moet spelen.”

Rol in het team

“Mijn rol bij Oranje Zwart (negen seizoenen) is niet te vergelijken met die bij Oranje. Het Nederlands team zie ik als eervol, het hoogst haalbare. Je moet er keihard voor trainen en vol voor gaan. Die jongens ken ik ook al vanaf Nederlands B. Het is een hechte groep, met ieder zijn rol. Ik ben niet iemand die graag voorop loopt of heel erg aanwezig is. Anderen zijn de sfeermakers.

De club is voor mij een vertrouwdere omgeving. Daar heb ik goede vrienden. Je ziet elkaar meer en maakt er andere dingen mee. Je hebt niet zozeer de druk van het moeten spelen of de selectie halen. Als ik speel sta ik met een lach op het veld. Je merkt dat mensen dat zien, bijvoorbeeld in het clubhuis. Daar maak ik graag een praatje. Dat levert me veel op.”

Droom

“Op sportgebied is het mijn droom om goud te halen in Rio. In plaats van zilver. Dat zou ultiem zijn. Ik weet namelijk niet of ik de Olympische Spelen van Tokyo nog haal…

Ik ben nu gelukkig zoals ik leef en doe. Ik ben ambitieus en wil maatschappelijk slagen. Ik studeer Sportmarketing en ben bezig met mijn scriptie. Daarvoor heb ik op een advocatenkantoor onderzoek gedaan naar de juridische behoefte van topsporters op het gebied van bijvoorbeeld contracten en portretrecht. Heel leuk om met sporters in contact te zijn. Ze kennen mij vaak en ik begrijp ook een beetje hoe hun leven eruit ziet. Maar misschien kom ik buiten de sportwereld terecht, als het maar een leuke omgeving en fijn werk is.

Ik wil niet te ver vooruitkijken. Dat komt door de tegenslagen in mijn hockeycarrière. Ik moet me ergens goed bij voelen en er plezier in hebben. Dan komen de resultaten meestal vanzelf. Dat is nu het geval in hockey en zo zie ik het voor later ook.”

Trots

“Ik vind dat topsport in Nederland vaak negatief wordt beschouwd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Amerika, waar talenten en prestaties écht worden gewaardeerd. Denk aan onze tweede plaats op de Olympische Spelen en het WK. Dat werd vooral gezien als nederlaag. Persoonlijk ben ik echt trots op die zilveren medaille op de Spelen van Londen. Ook als je ziet hoe we daar gespeeld en gepresteerd hebben. En hoe we onszelf hebben laten zien aan iedereen.

Ik zat vrij jong bij het Nederlands team. Dan kom je in een flow, het lijkt zo vanzelfsprekend. Maar er komt een moment dat je moet knokken om erbij te zitten. Ondanks tegenslagen heb ik dat op mijn manier gedaan en het plezier erin weten te houden. Velen hadden wellicht in mijn plaats gedacht ‘Nu is het wel klaar’. Ik ben doorgegaan. Pas een jaar voor de Spelen heb ik met het EK in Mönchengladbach mijn eerste grote toernooi gespeeld. Dat heeft dus drie jaar geduurd! En die jaren waren echt niet heel leuk. Als je dan superfit op de Spelen komt en zo’n toernooi speelt, dan maakt dat mij trots.”


Wat vind jij? Praat mee...