De visies en meningen van verschillende experts over talentontwikkeling raakten op hockey.nl de afgelopen tijd een gevoelige snaar: het riep ongelofelijk veel reacties op, zowel op social media als onder de artikelen zelf. Om de lezer van hockey.nl op weg te helpen, hierbij een overzicht van enkele relevante onderzoeken die over talentontwikkeling zijn gepubliceerd.
Basisschoolkinderen beschikken over minder motorische vaardigheden dan dertig jaar geleden
Uit een onderzoek uit 2011 onder 2470 basisschoolkinderen die een coördinatietest moesten doen (die in 1974 ook werd uitgevoerd) bleek dat de huidige generatie kinderen een stuk lager scoort. Dat wil zeggen dat wat veel mensen vermoeden – kinderen spelen meer op spelcomputers, komen minder buiten, bivakkeren langer in de auto’s van hun ouders; er is meer bewegingsarmoede – in ieder geval voor een deel waar is. Uit het onderzoek van Vandorpe e.a. blijkt zelfs dat 21 procent van de basisschoolkinderen problematisch slecht beweegt.
De meeste topsporters hebben een groot aantal verschillende sporten beoefend
Dit is een conclusie die uit meerdere onderzoeken kan worden getrokken. Er is een beroemd onderzoek van het Amerikaans Olympisch Comité, dat 800 olympische sporters (waarvan 283 medaillewinnaars) onderzocht vanaf het moment dat ze kind zijn tot olympisch atleet. Het bleek dat de Amerikaanse olympiërs tot hun veertiende gemiddeld 2,6 tot 3,5 sporten gemiddeld beoefenden. Vanaf het vijftiende levensjaar werd dit 2,6 tot 2,8 sporten. Dit is een onderzoek uit 2002, maar ook een onderzoek uit 2009 van Vaeyens concludeerde dat topsporters in veel sporten, waaronder hockey, in een vroege ontwikkeling betrokken waren bij een grote variëteit aan sporten.
Dit is ook de conclusie uit een enquête van de hockeybond, uit naam van talentcoördinator Gerold Hoeben, die werd verstuurd naar (oud)-internationals die een of meerdere van de eindtoernooien van 1996 (Olympische Spelen Atlanta) tot 2014 (WK Den Haag) speelden. Geen wetenschappelijk onderzoek, maar wel interessant om te zien wat de achtergrond is van de Nederlands internationals. Van de 289 (oud)-internationals reageerden 137 op het verzoek. Van de zeventig hockeysters hadden 65 er minimaal één andere sport naast gedaan. Bij de mannen was dit 62 van de 67. De specialisatie volgde vaak pas vanaf hun veertiende.
Verschillende wegen die naar Rome leiden
Een onderzoek van Arne Güllich van de Universiteit van Kaiserslautern naar de achtergrond van de Duitse hockeyers die in 2012 olympisch goud wonnen in Londen (winst in de finale op Nederland met 2-1) laat dezelfde tendens zien. ‘In zijn onderzoek ‘Many roads lead to Rome – Developmental paths to Olympic gold in men’s field hockey’ uit 2014, bleek dat maar vier hockeyers van de olympische selectie alleen hadden gehockeyd. Er waren drie spelers die twee andere sporten ernaast hadden gedaan, terwijl acht olympische gouden medaillewinnaars minimaal ervaring hadden met drie sporten in hun jeugd. De meeste gouden hockeyers deden tot hun veertiende vaker andere sporten dan georganiseerde hockeytrainingen.
De algemene conclusie van dit onderzoek – waarin de olympische Duitse hockeyers werden vergeleken met hockeyers op nationaal niveau – is dat de olympische kampioenen op jonge leeftijd met sport begonnen. Het aantal georganiseerde trainingen was in hun jeugd beperkt of gemiddeld, ze deden veel verschillende sporten en specialiseerden zich relatief laat om vanuit die motorische basis zich te ontwikkelen en specialiseren tot hockeyers op wereldniveau.
Het nadeel van dit onderzoek is dat het onderzoeksgebied – de zestien olympische hockeyers en een aantal spelers op lager niveau – beperkt is. Daarom zegt dit onderzoek vooral veel over de achtergrond van de Duitse hockeyers die olympisch goud wonnen in Londen, maar kunnen er geen conclusies worden getrokken over andere sporten.
Meer bereiken in minder tijd
Hetzelfde hoge niveau van coördinatie kan beter bereikt worden door een combinatie van minder trainingsuren in verschillende sporten dan meer trainingsuren binnen een sport. Effectiever trainen komt door een onderzoek van Fransen e.a. in Gent vooral door de kwaliteit van de training te verhogen door een grote variatie aan sporten en bewegingsvormen te doen. Kinderen leren dan in minder tijd meer.
De verschillende stadia van talentontwikkeling geïdentificeerd
Meerdere onderzoekers hebben verschillende stadia van talentontwikkeling geïdentificeerd. De Canadese wetenschapper Jean Côté onderscheidde naar aanleiding van modellen van Bloom en Ericsson een route naar een eventuele top. Daarin staan een probeerfase van 6-12 jaar, een specialisatiefase 13-15 jaar en een investeringsfase van 16+ centraal. Spelen moet bij kinderen volgens dit onderzoek de boventoon voeren, omdat daarmee de meeste vaardigheden worden ontwikkeld. Een andere methode is die van Balyi, Way & Higgs, het LTAD, het Long Term Athlete Development-model van Balyi. Deze wordt gebruikt door allerlei sportbonden in meer dan vijftig landen. Hieronder staat dat model uitgebeeld in zeven stappen.
Hoofdsport en donorsport, het Athletic Skills Model
Het Athletic Skills Model (ASM) wordt steeds populairder binnen de sport en gaat uit van een brede motorische ontwikkeling met verschillende sporten, waarna specialisatie volgt. Een belangrijk aspect van het ASM is een donorsport. Dat is een sport die de atleet ondersteunt om goed te worden in de eigen hoofdsport. ASM is tegenwoordig een model dat in steeds meer jeugdopleidingen bewust danwel onbewust wordt toegepast. De motorische brede ontwikkeling volgens ASM moet niet alleen zorgen voor toptalenten, die door dit grote scala aan fundamentele bewegingsvaardigheden daadwerkelijk beter zijn geworden in hun doelsport. Maar ook juist voor een leven lang gezond sporten, met minder kans op blessures.
Bovenstaande onderzoeken staan ook in de gepubliceerde lectorale rede van professor Geert Savelsbergh, een van de aanhangers van het Athletic Skills Model. Een interview over talentontwikkeling met deze hoogleraar van de Vrije Universiteit van Amsterdam staat komende week op hockey.nl. De discussie over talentontwikkeling blijft een moeilijke, omdat langlopende grote onderzoeken naar het opleiden en ontwikkelen van talenten zeker beperkt zijn. De discussie zal dan ook eeuwig blijven, omdat elk kind en elke situatie anders is en het effect van de verschillende benaderingen – vroeg of laat specialiseren – soms moeilijk hard te maken is.
Heeft u een mooi voorbeeld uit de praktijk van uw vereniging, in positieve of negatieve zin, of heeft uw vereniging een bijzondere benadering naar kinderen, mail dan naar redactie@hockey.nl. Of reageer onder dit artikel. Wij nemen dan graag een kijkje bij uw vereniging.
Lees meer over talentontwikkeling:
- Bij Schaerweijde combineren ze verschillende sporten
- ‘In de D moet je drie keer per week trainen, als je iets wilt bereiken’
- Max Caldas gelooft in brede motorische ontwikkeling kinderen
- Brenninkmeijer: ‘Overbelasting kinderen komt voort uit angst clubs’
- KNHB-talentcoördinator Gerold Hoeben: ‘Voor kinderen is twee keer trainen en een wedstrijd het maximum’
- Column Rob Reckers: ‘Kids die vijf keer trainen. Doe ff normaal’
3 Reacties
alexvisie
Goed dat deze discussie eindelijke op gang komt in de hockeywereld. In Nijmegen zijn we al jaren bezig om te zien hoe verschillende sporten elkaar kunnen versterken. Wij merken dat het bij veel mensen tijd nodig heeft om hieraan te wennen. Angst voor het verlies van leden, angst voor het verliezen van wedstrijden wanneer niet van jongst af aan gespecialiseerd getraind wordt en angst voor reacties van ouders: "mijn kind zit toch op hockey....". Als vereniging proberen we het bewegingsaanbod te verbreden, maar we realiseren ons dat we dat niet alleen kunnen. Ouders hebben een doorslaggevende rol door hun kinderen te motiveren voor meer bewegen, al dan niet in verenigingsverband. LTAD en ASM worden dan ook met enige regelmaat onder de aandacht gebracht van onze leden. De vraag of het uiteindelijk betere prestaties oplevert is interessant, maar even belangrijk is dat we op deze manier een plezierige omgeving neerzetten voor beweging, gezondheid en sociale contacten. Overigens mis ik in het artikel een antwoord op de vraag in de titel.... Maar waarschijnlijk is het antwoord zoals altijd in de wetenschap: we hebben meer data nodig!
vostammer
Ik ondersteun de gedachte en theorie van additionele sporten volledig. Je kunt je wel vragen stellen welke sporten waarde toevoegen aan hockey. Daar zou ik weleens eenlijstje van willen zien. Van judo tot boogschieten. Wat er absoluut NIET dient te gebeuren is dat het ten koste gaat van het volume van de hoofdsport. En daar zit om te beginnen al een fundamenteel probleem in ons land. De meeste jeugdteams in het hockey trainen slechts 2 x per week. Maar juist een volume van 3 trainingen levert een enorme kwaliteitssprong op ( in het voetbal, exact zelfde verhaal). Die 3 trainingen ( + minimaal 1 wedstrijd uiteraard) moeten de basis worden van onze sport. Landsbreed, voor de meeste teams, zowel jongens als meisjes. Voor degenen die minder willen of kunnen trainen moeten alleen nog de allerlaagste teams ter beschikking staan. Die hoeven ook niet per se 2 keer te komen, maar waarom niet 1 keer of gewoon een weekje niet? Ik ben er van overtuigd dat de meerderheid van de jeugdhockeyers ambitieuze wezentjes zijn, dus die moeten ook de mogelijkheid krijgen voldoende trainingsuren (ja ja, ook de winter de zaal in) te draaien. Dat is nu alleen het geval voor de bofkontjes die in de jeugd van topclubs spelen. Een paar procent slechts, en daar laten we veel talent liggen. Voor kinderen die minder gedreven zijn er altijd nog de laagste teams. Voor recreatie moet er in onze sport altijd ruimte blijven. Vraag blijft of die extra sporten geintegreerd binnen de clubs moeten worden aangeboden of dat het initiatief bij de ouders & kond moet liggen (zoals nu). Vanuit de bond zou er iig weleens een lijst mogen komen met welke sporten het meeste waarde wordt toegevoegd aan de hockeyer. En ook daar kan het zijn dat verschillende spelers verschillende contemplariteit , dus verschillende sporten, behoeven.
JoostS
Leuk dat de KNHB de discussie blijft voeden. Blijft natuurlijk de vraag of zij zelf deze reeks artikelen afsluit met haar eigen kijk en visie.