Hockeyverhalen: vrijlopen, je bent te vroeg of te laat
In ‘Hockeyverhalen’ anekdotes van redacteur Sander Collewijn, die o.a. bij Hurley Hoofdklasse speelde. Deze week over de kunst van het vrijlopen.
Vrijlopen is een vak, en het is een vak dat ik niet echt verstond. Er is meestal maar één moment dat je vrij staat en je los bent van de verdediger. Het moment is met een vingerknip voorbij. ‘Als je ergens niet bent, ben je óf te vroeg óf te laat’, is een bekende uitspraak van Johan Cruijff. Zo is het met vrijlopen ook.
Vrijlopen is letterlijk lopen om vrij te komen. Maar het is niet lopen. Het is misleiding, psychologische oorlogsvoering, een spel van schijnbewegingen. Een sprintje, om los te komen van je persoonlijke cipier. Als de tegenstander je nauwelijks dekt, zegt dat genoeg. Strenge bewaking is een compliment. Dubbele dekking is het signaal dat je Teun de Nooijer heet.
Santi Freixa kon het wel goed voordoen
Ik heb zelf altijd wat moeite gehad met vrijlopen. Zeker als ik gedekt werd door rasverdedigers als Marcel Balkestein. Mezelf aanbieden in de dekking kon ik wel, maar mezelf losmaken van de verdediger, voordat ik de bal had? Nooit. Meestal was ik te vroeg. Sinds twee jaar begrijp ik pas wat vrijlopen inhoudt, en nu is het te laat.
Het was op de laatste Champions Trophy, in 2018, dat de openbaring kwam. Op hockeyclub Prinsenbeek in Breda gaf Spaans oud-international Santi Freixa een clinic. ‘Het gebied van de waarheid: de cirkel’, zo heette de KNHB-Kennislab sessie waar meerdere experts aan bod kwamen.
Dat klinkt niet alleen spannend, dat was het ook. Toen de oud-aanvoerder van Spanje, een van de legendarische Spaanse spitsen, aan de beurt was, hoorde ik hem de volgende woorden zeggen: ‘Als je je aanbiedt, zoek je eerst de verdediger op. Maak contact met zijn lichaam. Vóél zijn lichaam.’
Je moet er niet zijn, maar komen
Daarna ging hij tegen de verdediger staan en bleef hij fysiek contact maken met het lichaam, totdat hij dat lichaam van de verdediger als stootkussen gebruikte om zich aan te bieden: ‘Daarna rol je af.’ De Spaanse oud-international rolde keurig met zijn rechterschouder langs de linkerschouder van zijn bewaker. De verdediger moest daarna in de achtervolging. Het lichaam van de verdediger was geen bedreiging, het was een vehikel, een springplank naar de vrijheid.
Het was alsof ik water zag branden.
Ik deed altijd het tegenovergestelde. Mijn uitgangspositie was het weglopen van de verdediger. Nog nooit had ik meegemaakt dat een trainer zo goed, en zo afwijkend het vrijlopen had besproken. Sterker nog: ik besefte me op dat moment dat een coach of trainer me nooit had geleerd hoe je moest vrijlopen. Er was één zinnetje wat elke trainer en coach herhaalde, maar dat was het dan. ‘Je moet er niet zijn, maar je moet er kómen!’
Vrijlopen begint met de lead
In vier jaar district Midden-Nederland, Kampong Jongens B1 en A1 en zeven jaar Hoofdklasse heeft nooit iemand me gedetailleerd uitgelegd hoe vrijlopen nou werkt. En ik heb het zelf eigenlijk ook nooit begrepen. Dat inzicht kwam op dat veld in Breda. Dit klinkt nogal dom, maar het is de waarheid. En zelfspot is belangrijk, vind ik.
We trainden regelmatig – ik stond altijd rechtsbuiten – op het ruimte maken voor jezelf, maar dat bleef altijd vrij basic. Vrijlopen begint altijd met de zogenaamde lead. Dat is een stuk misleiding naar de verdediger toe (waar diegene meestal niet intrapte, bij mij niet in ieder geval). Als je aan de buitenkant een bal wilde aannemen, moest je eerst een lead maken naar binnen, om de verdediger mee te trekken en ruimte voor jezelf te maken.
Uiteraard leerden we op de training eindeloos de in-out en variaties daarop. Teamgenoot komt bijvoorbeeld de cirkel binnen via de achterlijn, de aanvaller stapt eerst naar voren (in) en dan naar achteren (out), om de pass binnen te werken. Als de verdediger blijft staan, stap je juist weer naar voren. Dit klinkt op papier altijd goed.
De praktijk op zondag was weerbarstig. Als rechtsbuiten heb je in de Hoofdklasse vaak te maken met een serieuze linksachter, die er plezier in vindt om jou het leven zuur te maken. Daarvan loskomen was een prestatie op zich. Zeker als ze tikken uitdeelden met hun stick, stiekem in je zij knepen of je uit de wedstrijd praatten.
Vrijlopen is als bluffen
Vrijlopen bij een vrije slag met tip-in kansen voor het goal voelde altijd als een soort hogere wiskunde. Wat je ook deed, vrij kwam je nooit in het worstelen in een drukke cirkel. Ik niet in ieder geval. Bij de tweede paal blijven staan voelde vaak als de grootste kans om alsnog te scoren. Daarom is het ook zo bijzonder wat spitsen als international Mirco Pruyser doen. Iedereen weet dat hij levensgevaarlijk is. Verdedigers hebben alle videobeelden bekeken, en nog weet hij elke week vrij te lopen.
Aan mij waren leads niet besteed. Het doen alsof. Maar ik kon ook niet goed bluffen aan de pokertafel. Ik was altijd jaloers op de aanvallers die wel helemaal vrij konden komen. Die met hun lichaam of met hun stick de verdediging op het verkeerde been zetten. Ik vond ze tovenaars.
Loskomen lukte mij pas als ik eenmaal de bal in de stick had. Zelf had ik gelukkig een goede aanname en was ik vrij handig, dus dat compenseerde mijn gebrek aan inzicht voor ruimtes enigszins. Het liefst had ik de bal hard en strak in mijn forehand, in de loop, zodat ik kon besluiten om binnendoor te versnellen, of de bal terug te halen en alsnog via de buitenkant een aanval op te zetten.
Middenvelders die altijd terugdraaien, de hel voor aanvallers
De kunst van het vrijlopen is ook de klik met je teamgenoten. Je hebt teamgenoten die blind begrijpen wanneer je de bal wilt ontvangen, als je met de stick aangeeft waar je de bal wil hebben. Maar er zijn genoeg teamgenoten waarmee je die klik niet hebt. Er zijn altijd spelers die het aan de zijlijn presteren om – als je drie meter voor hun neus staat – elke keer de bal keihard naar je backhand te flatsen. Teamgenoten, die elke keer een halve seconde te laat passen, waardoor je net niet meer vrijstaat. Middenvelders, die altijd naar achteren draaien en nooit de bal open aannemen. De hel voor aanvallers.
Dan is er nog de hemel. Dat zijn gelijkgestemde hockeymaatjes waarvan je weet dat je zou jou altijd zoeken. Als ogen elkaar vinden, weet je dat de bal niet veel later volgt. Of dat nou in de dekking is, op de forehand, backhand, dat maakt niet uit. Dat is heerlijk hockeyen.
Je moet het gevoel hebben dat de medespeler jou zoekt. Als je in vorm bent en alles wat je aanraakt in de wedstrijd in goud verandert, gaat elke bal als een magneet jouw kant op. Als je vier keer op rij de bal verliest, draait een medespeler, ondanks eerder oogcontact, rustig terug naar achteren, tot je eigen frustratie. Dan begint het hele vrijloop-riedeltje weer opnieuw.
Juist eerst het lichaam opzoeken
Geduld tekent de goede vrijloper. Als de bal rondgaat door eigen ploeg en de bal van links naar rechts wordt verlegd, is het menselijk om als rechtsvoor in-out bewegingen te maken voordat de rechtsachter ook maar de bal heeft. Maar dan ben je te vroeg. De timing van het vrijlopen is dus moedig zijn: net wat langer wachten dan je gevoel je ingeeft. Als je net te laat gaat, ben je meestal op tijd.
Het is als afronden op de goal. Er zijn spelers die binnen een halve seconde een kans kunnen creëren en missen, omdat ze gehaast zijn. De vakman wacht net die extra seconde om de tijd te nemen voor de afronding. Gehaast zijn betekent vaak onkunde. Geduld toont kwaliteit.
De essentie van vrijlopen, is zoals Freixa het verwoordt. Het initiatief nemen en de regie houden: de verdediger juist eerst opzoeken en contact met zijn lichaam maken. Dan heb je daarna altijd een voorsprong om je vrijheid te vinden.
In Johan Cruijff, de biografie (2019) van schrijver Auke Kok is te lezen dat een 17-jarige Johan Cruijff kort na zijn debuut tegen een journalist het volgende zegt: ‘Voor mij is aanvallen een kwestie van vrijlopen.’
Lees ook andere hockeyverhalen
6 Reacties
Mark Bouwman
Hè, hè 👍
solo
Heerlijk stukje..
PeterMontijn
Dit zijn ontzettend leuke (en interessante) verhalen. Goed geschreven ook👍
hijo
Leuk geschreven en erg interessant!
stekel
Ben vooral benieuwd naar verhalen van andere voormalige toppers
Eelco Houwink
Eens met de andere reacties - maar er resteert wel een vraag. En dat is waarom je niet vaker van club geswitched bent ? Want als het spel zonder bal niet lukt of niet begrepen wordt door je teamgenoten dan lukt het spel met de bal (voor zover dat er je überhaupt is...) ook niet en dan wordt hockey wel een erg vervelend spelletje. Dus dan zou ik als topspeler in zovele jaren toch vaker mijn conclusies getrokken hebben - en het is dan ook een beetje vreemd dat de coaches dat niet actief gedaan hebben of daarin geadviseerd hebben.