Hockeyverhalen: van waterdrager en bankzitter tot debuut in Hoofdklasse

In ‘Hockeyverhalen’ anekdotes van redacteur Sander Collewijn die o.a. bij Hurley Hoofdklasse speelde. Deze week over debuteren.  

De wittebroodsweken waarin ik me in het hockeyparadijs van Kampong Heren 1 wentelde, duurden relatief kort, toen ik het eerste van Kampong had gehaald, door eerst af te vallen bij Heren 2 en via een sluiproute alsnog het vlaggenschip te enteren. Helaas ontkwam ik als benjamin van het team niet aan de noodzakelijke ontgroening.

Niets in het leven is gratis, dus als je verlangt naar speelminuten in de beste competitie van de wereld, dien je je eerst het vak van waterdrager eigen te maken. Daarna is inschrijven voor een cursus ‘De kunst van het bankzitten zonder het teambelang te ondermijnen’ aan te raden, ook wel bekend onder de noemer ‘Acteren’.

Serieuze gezichten op de bank. Hoofdklasse hockey competitie Tilburg-SCHC (4-2). Foto: Koen Suyk

Waterdrager: een serieuze taak

Toen de eerste trainingsweek de bus van IJsselstein naar Utrecht was vertraagd, jogde ik met mijn sporttas op mijn rug, de geijkte route vanaf de bushalte van het stadion van FC Utrecht, de rechterbocht om van de Laan van Maarschalkerweerd richting de hockeyvelden. De tas stuiterde hard op mijn rug, als een skippybal, terwijl ik de snelheid erin probeerde te houden. Bezweet kwam ik aan op Kampong, om te constateren dat iedereen al op het veld stond, een beeld dat altijd pijn doet. Ik kleedde me in recordtempo om en rende beschaamd het veld op.

Al snel was daar een raar geluid. Iemand van mijn team hoestte heel hard. Toen moest nog iemand hoesten. Binnen een paar minuten galmde er een collectief gehoest over het waterveld in Utrecht, waarna het pas tot mijn hersencellen doordrong.

Ik was het water vergeten. Een doodzonde.

Ik was na alle festiviteiten rondom mijn entree – heel IJsselstein en omstreken vertellen dat ik het eerste van het grote Kampong had gehaald – aangewezen voor een jaar als ‘Dé waterdrager van Heren 1’. Dat hoorde bij de ontgroening en de jacht op speelminuten, basisplaatsen en roem.

Waterdrager is een taak die je niet licht op kunt vatten. Het betekende vier dagen per week eerder op de training en de wedstrijd verschijnen, om twee rekken met bidons tot de rand toe te vullen. Anders kregen de manschappen dorst en dat wilde je als rookie niet op je geweten hebben. Met tropisch weer moest je een jerrycan extra vullen, anders begon het theatrale gehoest al tijdens de wedstrijd.

Hoofdklasse hockey dames, HDM-GRONINGEN (6-2). Bovelander kratjes. Foto: Koen Suyk

Zesde zintuig om snel de kraan in het clubhuis te kunnen vinden

De taken waren niet overdraagbaar. Daarvoor moest iemand zijn overleden, geboren worden of blaadjes op het treinspoor zijn gedwarreld. Waterdrager in Heren 1 ben je 24/7. Al snel kreeg ik een zesde zintuig om bij andere hockeyclubs de beste plek voor het vullen van bidons te vinden. Het liefste had de wc of kleedkamer van de club die we bezochten twee wasbakken en een hoge waterdruk, zodat ik rap twee bidons tegelijk kon vullen. In het slechtste geval stond ik bij een overvolle bar van het clubhuis te bedelen om water.

Zonder water voor de manschappen geen tophockey. Talent zijn was mijn lot, watermanagement mijn taak.

Dat ik elke wedstrijd met twee van die kratten bidons het veld opliep vond ik niet eens zo’n probleem, hoewel ze best zwaar waren en ik zeker één keer per week geen zin had of zo laat op de training was, dat ik me ongelofelijk moest haasten om na het vullen van de bidons nog op tijd bij de warming-up te zijn.

Bidons vullen. HC Schiedam. Foto: Koen Suyk

Passen, rendement en balbezit

Wat ik wel een probleem vond was dat laatste loopje naar de bank, na de laatste yell, vlak voor het fluitsignaal, in lange broek. Dat was altijd een treurig loopje, dat ik niet wilde maken. Het waren tien seconden en dertig meter die altijd pijn deden, wetende dat je zeventig minuten lang vanaf de bank naar een wedstrijd ging kijken.

Dat was de keerzijde van een directe stap van Jongens A1 naar Heren 1, zonder in Heren 2 gespeeld te hebben. Ik was nog ongeschikt voor de Hoofdklasse. Ik trainde drie dagen per week met de grote jongens mee maar daarbij viel vooral het gebrek aan schotkracht van mijn veel te lichte stick op, zeker als aanvaller. Verder verbaasde ik me erover hoe hard ik aangepakt werd als ik weer eens aan een solo begon, waardoor ik soms meer op de grond lag te bloeden dan dat ik op mijn voeten stond. Dat er honderd keer per training ‘rendement!’, ‘balbezit!’ en ‘passen!’ werd geroepen als ik de bal nauwelijks had aangenomen, was ook een tegenvaller.

Een bebloede Roel Bovendeert van Bl’daal. Foto: Koen Suyk

Nintendo Gameboy voor op de bank

De eindpartij werd die eerste weken opeens ‘lid’ tegen ‘niet-lid’. Geen flauw idee wat dat inhield. Jong tegen oud, aanval tegen verdediging, dat kende ik allemaal, dat kent elke hockeyer, maar lid tegen niet-lid? Ook al hoefde ik dan geen contributie te betalen, omdat ik in Heren 1 speelde, ik was toch wel als lid van Kampong ingeschreven? Schuchter keek ik om heen en zag hoe er partijen werden geformeerd. Maar zelfs toen de contouren van de verschillende teams werkelijk vorm kregen, zag ik geen duidelijk verband tussen de verschillende spelers. Daarna snauwde iemand me toe: ‘Corps tegen niet-corps, ouwe knor.’

Na een paar wedstrijden de bank warmhouden werd al ik ongeduldig en ietwat cynisch. In Jongens A1 speelde ik alles, en waren we voor de wedstrijd met teamgenoten meer bezig op welke ludieke manier we nu weer bij de cornervlag gingen juichen na een doelpunt dan met de tactiek. In Heren 1 dwaalden mijn gedachten tijdens de wedstrijden al snel af naar het aanschaffen van een Nintendo Gameboy, zodat ik wat te doen had tijdens de wedstrijd.

Hoe langer ik op de bank zat, hoe giftiger de gedachtenkronkels werden. Na vier wedstrijden op de bank, was de teamgedachte ingewisseld voor een individuele agenda. Waar ik de eerste wedstrijden neigde naar een prodentsmile, die deels gemeend was omdat alles nieuw voor me was, zoals het spelen tegen internationals, werden de trekken op mijn gelaat per wedstrijd grimmiger.

Waar ik eerst klapte als een concurrent scoorde en wilde dat we per se wonnen, hoopte ik na een paar wedstrijden dat we óf heel dik achter zouden komen te staan, of vooral veel zouden scoren, zodat ze deze jeugdige pieldoos zonder enige angst in het veld konden gooien. Een concurrent die drie opgelegde kansen op rij miste, bood ook iets van een perspectief uit de gevangenis, die elke week zeventig minuten duurde.

De bank van HBS, Overgangsklasse competitiewedstrijd tussen de mannen van HBS en Gooische . Foto: Koen Suyk

Elke keer hopen op oogcontact met de coach

Na een maand had ik al honderd keer met hondenogen opzij naar mijn coach gekeken, maar bleef mijn grootste wens uit. Soms veerde ik even op, als ik dacht dat de coach me wenkte, maar dat gebeurde nooit. Oogcontact met mij werd tijdens de wedstrijd vermeden. Hoe langer mijn debuut werd uitgesteld, hoe vaker ik die ogen opzocht, want ik vond ook steeds meer dat ik recht had op speelminuten. Ik trainde hard, regelde het water altijd netjes en kon toch weleens wat forceren als de tegenstander de bus had geparkeerd?

Toen we thuis met 3-1 achterstonden tegen Tilburg, gebeurde het onmogelijke.

´Sander. Warmlopen.´

Ik schrok me wezenloos. Ik keek nog een keer naar de coach, die me wenkte. Het ging gebeuren. Ik sprong omhoog. Ik was niet zo dom om zo lang warm te lopen dat de wedstrijd al voorbij zou zijn, dus ik hield het bij twee keer op en neer rennen, zwaaide voor de vorm wat met mijn armen, en rekte mijn rechter- en linkerkuit, door aan het hek vlug mijn rechter- en daarna mijn linkervoet te pakken. Toen trok ik zo snel als ik kon mijn trainingspak uit. Ondertussen hadden we 3-2 gescoord. Dat bleek het signaal om juist niet in te laten vallen, want er was nu kans om alsnog een resultaat te halen.

‘Ga maar weer zitten.’

Ergens begreep ik het ook nog wel. Een paar weken later, op een herfstachtige dag op ´t Kopje, waar de bladeren het grasveld naast het kunstgras wat hadden bedekt, we op een kansloze achterstand stonden tegen de vedetten in het oranje, en er op de klok nog zeven minuten te spelen waren met een grote achterstand, was ik aan het bedenken of ik na de wedstrijd het flesje bier uit het krat zou inwisselen voor een oranje AA’tje of toch een chocomel.

Opeens kreeg ik het signaal om warm te lopen. Ik geloofde er deze keer in, want ook al scoorden we twee keer in een minuut tijd, dan hadden we nog niet gewonnen.

´Voor Marc´, zei de coach. Ik stak mijn hand op, wachtte totdat Marc zijn voet over de zijlijn had gezet en sprintte zo hard als ik kon het veld op van ´t Kopje op, een kunstgrasmat waar Teun de Nooijer ook op stond.

Clubhuis van Bloemendaal. Foto: Koen Suyk

Wilde geen modderfiguur slaan

Mijn eerste stappen in de Hoofdklasse. Nog vijf minuten te spelen. Ik wilde vooral geen modderfiguur slaan, maar dat lukte niet. Na een paar minuten had ik eindelijk de bal in mijn stick, ik haalde de bal zo’n tien keer op en neer, dacht dat ik wat spelers voorbij had gespeeld, maar het bleek dat ik niemand had gepasseerd, behalve de zijlijn.

Ik verwachtte een fanfareband, felicitaties, NOS Langs de Lijn en een bos bloemen, na deze heuglijke dag, maar dat bleek tegen te vallen. Wel was ik dolblij met deze mijlpaal, nadat ik voor mijn gevoel al veel te veel geduld moest hebben, om dit te bereiken. Ik was nog lichtjaren verwijderd van een basisplaats. Die kwam veel later en smaakte des te zoeter, maar dat ik daarvoor nog veel meer zitvlees moest kweken en bidons moest vullen, wist ik toen nog niet.

Hockeyverhalen keert in september terug

Lees ook andere hockeyverhalen

6 Reacties

  1. RoosW

    Misschien hoort het zo op het hoogste niveau, maar vind t wel onbeleefd van die anderen. Wel leuk artiekel!

  2. Mark Bouwman

    Weer een heerlijk en zo herkenbaar verhaal 🙂!

  3. wil-dielis

    Lekker stukkie weer! Complimenten.

  4. PeterMontijn

    @sander: waren er dan (nog) zoveel teamgenoten lid? Had het idee dat dat inmiddels wel een beetje uit het tophockey verdwenen was?

    1. Sander Collewijn

      Ja ongeveer de helft, hoorde erbij, verschilde per club natuurlijk. Het is zeker veranderd.

  5. solo

    Heerlijk stukje weer👍


Wat vind jij? Praat mee...